Weekers benadrukt in de memorie van antwoord op de Belastingplannen 2013 aan de Eerste Kamer dat er van luchthartig over de bezwaren heenstappen helemaal geen sprake is. Hij heeft steeds zeer uitgebreid antwoord gegeven op de grote hoeveelheid vragen die in de Tweede Kamer al zijn gesteld over de aanscherping van het bodem(voor)recht. Weekers: Dat neemt niet weg dat ik het op goede gronden niet eens ben met de genoemde bezwaren. Het kabinet is niet over één nacht ijs gegaan.'
Bezwaren niet terecht
Volgens Weekers is het bodem(voor)recht louter van toepassing op belastingbedragen die een onderneming onder zich heeft en aan de fiscus moet afdragen. Denk bijvoorbeeld aan de loon-en omzetbelasting. Met het bodem(voor)recht stelt de fiscus de belangen van de schatkist veilig waar het gaat om de heffing van door anderen verschuldigde bedragen die de ondernemer tijdelijk onder zich heeft. Weekers: 'dit zou gewoon in het financieringsarrangement moeten zitten.' Hij vindt het dan ook in ieder geval merkwaardig dat het veiligstellen van gelden die aan de fiscus toebehoren, gevolgen voor de kredietverlening zou hebben.
Bovendien vindt Weekers het onbegrijpelijk dat het effectueren van een oeroud verhaalsrecht van de fiscus nu opeens grote gevolgen heeft voor de kredietverlening.
Harde feiten ontbreken
Volgens hem is niet op voorhand te zeggen of de aanscherping van het bodem(voor)recht direct gevolgen kan hebben op de omvang en de prijs van de kredietverlening aan ondernemingen. Ook is niet te zeggen wat de omvang daarvan dan zal zijn en bij wie de effecten uiteindelijk zullen neerslaan. Het blijft dus gissen. Er mag dan wel veel commentaar geleverd zijn op de aanscherping, maar volgens Weekers hebben geen van die commentaren een cijfermatig onderbouwde indicatie gegeven over de gevolgen.
Weekers is dan ook niet overtuigd. Vaak zullen bij kredietverlening de voorraden, onderhanden werk en de debiteuren van een bedrijf dienst doen als "zekerheidsdragers" voor het verstrekte krediet. Ervaring leert volgens Weekers dat bedrijfsinventaris, waaronder bodemzaken, binnen de praktijk van kredietverlening nauwelijks een rol van betekenis speelt.
Bij een veel kleinere groep van bedrijven die voor hun bedrijfsproces is aangewezen op waardevolle bedrijfsinventaris, zoals een machinepark, is dit anders. Bij kredietverlening wordt de bedrijfsinventaris dan mogelijk betrokken tegen een vast percentage van de economische waarde. Wat Weekers opvalt is dat dit percentage 'in de fase van kredietverlening niet afwijkt naar gelang de financier meer of minder actief is met het gebruik van bodemverhuurconstructies.' Dat kan natuurlijk veranderen als de ondernemer door financiële tegenslag de kredietvoorwaarden niet meer nakomt . In dat geval kan het bodem(voor)recht een rol spelen bij de vraag of de financier nog bereid is het kredietarrangement voort te zetten en tegen welke voorwaarden.
Weekers: 'de vraag welk effect het bodem(voor)recht – mede in het grotere geheel van maatregelen – precies zal hebben, zal voor een onderneming uiteindelijk afhangen van de mate waarin men alternatieve zekerheden heeft voor de inboedel waarop bodembeslag kan worden gelegd. De uiteindelijke macro-effecten op de kredietverlening zijn voornamelijk afhankelijk van de mate waarin banken hun leningenportfolio kunnen herzien.'
Er zijn meer factoren
Vanzelfsprekend is het bodem(voor)recht niet de enige factor die een effect op de kredietverlening kan hebben, zo benadrukt Weekers. 'Ook de stand van de economie, de toestand op de financiële markten en andere maatregelen die de financiële markten raken, zoals de invoering van Basel III en de voorgestelde ex ante financiering van het depositogarantiestelsel, spelen hierbij een belangrijke rol. Het is daarom belangrijk de ontwikkelingen in de kredietverlening in hun totaliteit te volgen en op basis daarvan conclusies te trekken. Juist daarom heb ik toegezegd de effecten van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening mee te laten nemen bij de monitoring op de kredietverlening die reeds is toegezegd.'
Ook komt Weekers nog even terug op zijn eerdere toezegging: mocht de kredietverlening in twee opeenvolgende kwartalen negatief zijn of mocht een acuut forse krimp van de bancaire kredietverlening optreden, dan is het kabinet bereid te bestuderen of er instrumenten zijn die de kredietverlening minder belasten.
Maar, zo geeft hij aan, mocht de kredietverlening door een samenspel van maatregelen (te) hard geraakt worden, dan ligt het niet in de rede om dit op te lossen door het voor de banken weer mogelijk te maken om constructies te laten toepassen waarmee de schatkist wordt gedupeerd bij de afdracht van omzet- en loonbelasting.
Bron: Redactie TaxLive