Vaste inrichtingen worden in toenemende mate een budgettaire risicofactor voor internationale bedrijven. Vooral buiten het OESO-gebied is het fiscaal risico hoog. Dat zegt een recent onderzoek van de Adviesgroep WTS, die werd uitgevoerd in 62 landen.
Risicobepalende factoren zijn het OESO-actieplan tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en de daaruit voortvloeiende toegenomen focus van de belastingdiensten op vaste inrichtingen.
Volgens het WTS-onderzoek vormt het vaste inrichtingen-begrip in bijna alle landen een belangrijke juridische basis om buitenlandse bedrijven te belasten die actief worden op hun grondgebied. De EU- en de OESO-landen richten zich daarbij vooral op het OESO-model-verdrag, ontworpen ter vermijding van dubbele belasting. Er bestaan echter grote verschillen met landen die niet OESO-lid zijn, inclusief de BRIC-landen. Slechts enkele landen kennen geen vaste-inrichtingconcept.
"Internationaal opererende bedrijven van alle grootten dienen altijd rekening te houden met de plaatselijke voorschriften voor de fiscale behandeling van vaste inrichtingen bij het kiezen van hun business modellen en hun organisatiestructuren - vooral wanneer het niet-OESO-landen, en de BRIC-landen betreft. In deze landen is het risico reëel aanwezig dat onbewust de lokale wetgeving wordt overtreden. Dit leidt al snel tot boetes en dubbele belasting", aldus Torsten Hopp, partner bij WTS in Hamburg en redacteur van het WTS onderzoek.
BEPS vergroot de compliance-eisen
In 80 procent van de landen moet een vaste inrichting bij de lokale Belastingdienst worden geregistreerd. In de regel worden sancties opgelegd bij ten onrechte niet registeren. Ondanks de OESO-richtlijnen kunnen de voorwaarden waaronder een vaste inrichting ontstaat zeer verschillen. Op de vooravond van de verwachte aanpassingen van het vaste inrichtingenbegrip naar aanleiding van het OESO/BEPS-actieplan is bijvoorbeeld duidelijk dat landen verschillend aankijken tegen regelmatige zakenreizen. In 60% van de landen kan dit leiden tot een vaste inrichting. Ook indien een werknemer vanuit huis werkt, zonder dat er sprake is van een kantoor kan een vaste inrichting aanwezig worden geacht (in 80% van de landen).
Ook bepaalde distributie-structuren kunnen een groot vaste-inrichtingenrisico met zich meebrengen. Veel bedrijven betreden een buitenlandse markt voor het eerst met eigen werknemers of met behulp van groepsmaatschappijen, die gemachtigd zijn om lokaal verkopen te realiseren. In 80 procent van de ondervraagde landen kan dit al snel tot een vaste inrichting leiden, omdat sprake is van een afhankelijke agent of vaste vertegenwoordiger. In het verleden hebben veel bedrijven structuren gekozen ter vermijding van dergelijke belastbare lokale activiteiten, waaronder commissionair structuren. Het OESO BEPS actiepunt 7 richt zich hier tegen.
Met het BEPS-actieplan wil de OESO de vaste-inrichtingendrempel verder verlagen. "De verwachting is dat de OESO-landen in toenemende mate zich zullen richten op vaste inrichtingen om additionele belastinginkomsten te genereren. Bedrijven moeten daarom intensiever aan de slag met dit onderwerp om te anticiperen op het verhoogde risico van onbedoelde creatie van een vaste inrichting en de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen (compliance), " zegt Hopp.
Verhoogd risico van dubbele belasting
Ter bepaling van de belastbare winst van een vaste inrichting wordt in 70 procent van de landen de "Authorized OECD Approach" (AOA) gebruikt, ook wel de "separate entity approach" genoemd waar de vaste inrichting voor de bepaling van de winst als een aparte entiteit wordt aangemerkt. Deze AOA geeft een zekere eenheid in de bepaling van de winst van de vaste inrichting. Als de AOA niet van toepassing is, in het bijzonder in niet-OESO-landen, is het risico van dubbele belasting hoog. "Om deze reden moet, als een nieuwe vaste inrichting ontstaat, de verrekenprijsmethode en de administratie van de vaste inrichting vanaf het begin correct en slim worden opgezet ", zegt Jan Boekel, Partner Transfer Pricing bij WTS Nederland en eveneens redacteur van het WTS-onderzoek.
Bron: WTS Adviesgroep
16