Zoals bekend kan enkel door landbouwbedrijven een beroep op de landbouwvrijstelling van art. 3.12 Wet IB 2001 worden gedaan. Wat in dit kader onder een landbouwbedrijf moet worden verstaan is te vinden in het tweede lid van deze bepaling. Met landbouwbedrijf worden verder – aldus de slotzin van het tweede lid - gelijkgesteld binnenvisserij en visteelt. De ogenschijnlijk duidelijke omschrijving van het begrip landbouwbedrijf laat ruimte voor de nodige discussie en – in het verlengde daarvan – procedures. Vooral de vraag of een bedrijf waar paarden worden gehouden een landbouwbedrijf in de zin van de landbouwvrijstelling (en de WOZ!) vormt wordt met enige regelmaat uitgeprocedeerd. Maar er is meer.
Zo besliste het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (29 september 2015, V-N 2016/5.13), dat de stelling van de inspecteur dat het kweken van siervissen (het ging om koikarpers) niet plaatsvond binnen het kader van een landbouwbedrijf, omdat deze vissen niet voor menselijke of dierlijke consumptie bestemd waren, uitging van een onjuiste rechtsopvatting. De wet stelt namelijk niet de eis dat sprake moet zijn van consumptief ge- of verbruik. Van belang is, aldus het Hof, onder verwijzing naar de Hoge Raad (14 november 2014, nr. 13/03180, ECLI:NL:HR:2014:3197, V-N 2014/61.23) of de productie (van de dieren of hun producten) voor de verkoop is bestemd. Niet van belang is welk gebruik de koper van de dieren gaat maken. Opeten met uitjes, schoenen van maken of in de vijver uitzetten in afwachting van de reiger: het is fiscaal allemaal toegestaan.
 
Consumeren is dus niet noodzakelijk, al zal dat in de regel meestal wel plaatsvinden met de productie van een landbouwbedrijf. En behalve eten, drinken en kleden (nertsen!) vormt ook roken een vorm van consumeren. De landbouwer die tabak verbouwt (toegegeven, het gebeurt in Nederland niet veel meer, als het al gebeurt) oefent een landbouwbedrijf uit en zal de landbouwvrijstelling kunnen claimen. Dat geldt niet voor de particulier die voor eigen consumptie verbouwt. Da's geen ondernemer en die fiscale kwaliteit is nu eenmaal noodzakelijk om de vrijstelling te kunnen claimen. Vergeet bovendien de wijze woorden niet van dokter Angelino in ‘Help! De dokter verzuipt! : ‘Rokers van eigen teelt worden niet in behandeling genomen'. Anders dan bij tabak gaat het bij de wel (en naar het lijkt steeds grootschaliger) in Nederland plaatshebbende verbouw van cannabis om groot geld. En ook die ondernemers kunnen gelet op het voorgaande recht doen gelden op de landbouwvrijstelling.
 
Met de genoemde beslissing van het Hof Arnhem-Leeuwarden is verder de fiscale toekomst van (de ondergrond van) Kwekerij Polderworm (‘Boerderij', 17 augustus 2016) verzekerd. In deze kwekerij worden op jaarbasis ongeveer 50 ton wormen voor de sportvisserij gekweekt. Die fiscale zekerheid bestond natuurlijk al langer bij de kwekers van meelwormen en wijngaardslakken. Al gaat het met de verkoop van visaas en escargots beter dan met die van insectenburgers. Kwestie van wennen lijkt me. Want wat is nu eigenlijk het verschil? Ook de wormen van Polderworm kun je waarschijnlijk prima eten. Zoals mijn schoonvader al wist; ‘Neem je ze mee uit vissen, schijten ze in de majem en vreten ze je potje met pieren nog leeg ook'.
 
Tot slot. Hoe zit het met de honden? Kennels waren lang het voorbeeld van bedrijven waar weliswaar gefokt werd, maar die toch geen agrarische onderneming waren. Misschien kon een uitzondering worden gemaakt voor de export van honden (of cavia's) voor culinaire doeleinden, maar dat was het dan ook wel. Ik ben dan ook benieuwd of met de koikarper nu ook een echte speurneus als de Sint Bernard de weg naar de landbouwvrijstelling weet te vinden.
 
Auteur: Sylvester Schenk

Informatiesoort: Column

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Agro

25

Gerelateerde artikelen