In het Financieele Dagblad van 22 juni 2017 staat een stuk met de kop ‘Baas fiscus: naleving wetten en regels volstaat niet voor belastingadviseurs'. Ik ben direct gealarmeerd. Wat dan wel, vraag ik mij stilletjes af, nog voordat ik ga lezen. Het stuk doet verslag van een toespraak die Jaap Uijlenbroek hield tijdens het Jaarcongres van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
In het hol van de leeuw betoogt Uijlenbroek dat belastingadviseurs niet alleen wetten en regels in ogenschouw moeten nemen, maar ook vanuit hun eigen normbesef moeten bepalen wat zij hun klanten wel of niet adviseren. Om het allemaal wat aanschouwelijker te maken, volgt een voorbeeld:
Bij fiscale grensverkenning zoekt een adviseur de randen op van wat is toegelaten, om de klant zo weinig mogelijk belasting te laten betalen. 'Het is als met een oranje stoplicht', zei Uijlenbroek. 'Wettelijk mag je nog net doorrijden, maar dat moet je niet telkens willen. Dat is een kwestie van volwassenheid.'
Mijn ergernis zit hem niet in het uitdragen van deze boodschap, die – met de wind van het huidige tijdgewricht in de rug – bijna een open deur is geworden. Het gaat mij om de onjuiste uitleg van het op de Wegenverkeerswet gebaseerde Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Allereerst spreekt art. 68, lid 1, sub b, van het RVV 1990 over ‘geel' in plaats van oranje licht. Ook de zogeheten Regeling verkeerslichten noemt de tweede kleur van het driekleurige verkeerslicht geel en niet oranje (bijv. art. 1, lid 7 en 8, Regeling verkeerslichten). Maar goed, over het onjuist gebruik van het woord ‘oranje' kan men in Nederland eigenlijk niet meer struikelen nadat de patriotten en orangisten de strijdbijl hebben begraven. Ik laat dat dus maar rusten.
Mijn eigenlijke ergernis is een andere. De regel met betrekking tot geel licht is helder en luidt als volgt: ‘b. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan'. De hoofdregel is stoppen en lijdt slechts uitzondering indien stoppen ‘redelijkerwijs niet meer mogelijk is'. In een uitspraak van
Gerechtshof Leeuwarden van 3 april 2009, waarin iemand door rood licht reed omdat een auto met hoge snelheid achterop zou zijn gekomen, wordt deze regel als volgt uitgelegd:
3.7. Het hof stelt het volgende voorop. In het algemeen mag worden verwacht dat een bestuurder te allen tijde in staat is het voertuig tijdig en op een verantwoorde wijze voor een verkeerslicht tot stilstand te brengen. Van een bestuurder mag men immers verwachten dat hij anticipeert op een naderend verkeerslicht en zijn snelheid zodanig aanpast dat tijdig kan worden gestopt. Indien een driekleurig verkeerslicht geel licht uitstraalt, houdt dit in beginsel in dat moet worden gestopt. Slechts indien men het verkeerslicht zo dicht genaderd is dat stoppen niet meer mogelijk is, mag men doorrijden. De geellichtfase zal in dat geval ook lang genoeg zijn om het verkeerslicht te passeren zonder het rode licht te negeren.
Uitgaande van de zogeheten stopafstand van een voertuig, die kan worden berekend aan de hand van de remwegformule, kan worden vastgesteld of stoppen op verantwoorde wijze mogelijk was geweest. Hierbij moet rekening worden gehouden met een ‘schrikseconde', aldus de
Hoge Raad.
Wanneer stoppen voor geel – objectief bezien – redelijkerwijs niet meer mogelijk is, is dus geen kwestie van – louter subjectief in te vullen – volwassenheid, zoals Uijlenbroek betoogt. Het voorbeeld is dus vervormd. Op zich niet erg, het gaat om de strekking, hoor ik u denken. Maar dat is wel erg makkelijk geredeneerd. De lastigheid schuilt hem in het gegeven dat het materiële belastingrecht zelden zo duidelijk is als de geellichtregel. De metafoor van Uijlenbroek is dan wellicht goed bedoeld, maar draagt aan een oplossingsgericht debat hoegenaamd niets bij. Dat sprake is van maatschappelijke onvrede ten aanzien van belastingontwijking is inmiddels genoegzaam bekend. Dat daar iets aan moet worden gedaan, zeg ik Uijlenbroek van harte na. Maar de discussie wordt onterecht doodgeslagen als de complexiteit van het probleem van belastingontwijking wordt gedenatureerd met behulp van een onjuiste metafoor. Ook wordt de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van belastingontwijking in dit voorbeeld onterecht op het bordje van één van de betrokken actoren gelegd binnen het fiscale speelveld (i.c. de belastingadviseur). Het zou mijns inziens van volwassenheid getuigen de discussie aan de hand van een genuanceerder en juist voorbeeld te voeren. Doet men dat niet, dan rijdt men pas echt door rood licht!
4