Philippe Albert ergert zich aan de aanduiding van box 3 als een ‘inkomstenbelasting’ en vraagt zich af wanneer deze vermogensbelasting nu eens uit de kast komt.
Met ingang van 1 januari 2001 is de Wet op de vermogensbelasting 1964 afgeschaft en de forfaitaire rendementsheffing ingevoerd. Wie naar het wezen van de wijziging kijkt, kan slechts concluderen dat op 1 januari 2001 de vermogensbelasting is verhoogd van 0,7% naar 1,2% en dat de inkomstenbelasting op vermogensinkomsten is afgeschaft. De box 3-heffing wordt enkel bepaald door de waarde van (nader omschreven) vermogensbestanddelen per 1 januari; de inkomsten die gedurende het jaar uit die vermogensbestanddelen zijn genoten (en de daarmee samenhangende kosten) zijn volstrekt irrelevant. In box 3 wordt geen inkomen belast, maar vermogen. Box 3 is dus geen inkomstenbelasting, maar een vermogensbelasting.
Mijn grootste fiscale ergernis is dat de wetgever zijn vergissing uit 2001 niet erkent en blijft spreken van ‘het voordeel uit sparen en beleggen’ in plaats van het beestje bij zijn naam te noemen: vermogensbelasting. Integendeel, in 2017 heeft de wetgever zich nog verder in het moeras gedraaid door rendementsklassen in te voeren en te suggereren dat de inkomsten uit vermogen thans beter benaderd worden. De onzinnige discussie over de hoogte van het forfaitaire rendement (en een vermeende belastingdruk van meer dan 100%) blijft de Belastingdienst en rechterlijke macht daarom achtervolgen.
Aan iemand met een arbeidsinkomen van € 50.000 en een spaarrekening van € 200.000 mag naar mijn mening een zwaardere belasting worden opgelegd dan aan iemand met een arbeidsinkomen van € 50.000 zonder spaarrekening, of de marktrente nu 0% is of 3%. De eerste heeft nu eenmaal meer draagkracht dan de tweede. Een vermogensbelasting is daarom naar mijn mening rechtvaardig, of, om het negatief te formuleren: een vermogensbelasting kan bezwaarlijk als onrechtvaardig worden betiteld. Waarom mag box 3 niet uit de kast komen?