
Na de wereldwijde coronapandemie heeft thuiswerken een hoge vlucht genomen. Tijdens die periode werd namelijk duidelijk dat veel werknemers plaatsonafhankelijk kunnen werken.
Voor werknemers die in Duitsland wonen en normaal gesproken in Nederland werken en voor hun Nederlandse werkgevers geldt dat thuiswerken tot allerlei administratieve rompslomp leidt. Een grote wens is die lasten te beperken, zoals door het afsluiten van de kaderovereenkomst telewerken op sociale zekerheidsgebied al is gedaan.
Nederland en Duitsland hebben recent afgesproken het belastingverdrag aan te passen, zodat grenswerkers jaarlijks maximaal 34 dagen kunnen thuiswerken zonder dat zij over hun inkomen belasting hoeven te betalen in beide landen. Doordat er een maximum van 34 dagen per jaar is opgenomen, hebben echter nog lang niet alle naar schatting 58.000 Nederlands-Duitse grenswerkers profijt van de nieuwe thuiswerkregeling. Bij thuiswerken is er immers vaak sprake van structureel één of meerdere dagen werken vanuit het woonland. Daarvoor is nu nog niets geregeld. Ook jammer is dat er nu nog niets is afgesproken over de vraag wanneer (structureel) thuiswerken tot een vaste inrichting van de werkgever leidt en vooral wanneer dat niet het geval is.
Nederland en België hebben eind 2023 over deze vraag een overeenkomst gesloten die, kort gezegd, regelt dat aangenomen wordt dat bij thuiswerken tot maximaal 50% van de arbeidstijd er geen sprake is van een vaste inrichting. Zekerheid op dit punt is ook voor werkgevers met thuiswerkende werknemers in Duitsland gewenst. Nederland en Duitsland hebben een intentieverklaring gesloten om over deze wens verder te praten.
Terug naar de wijziging die wél is afgesproken. De vraag is wie er geholpen wordt met deze zeer beperkte mogelijkheid om thuis te werken. Of beter gezegd: om te werken buiten het reguliere werkland, want daarop ziet de wijziging. Dat hoeft niet per se te gaan om thuiswerk maar kan dus ook gaan om werken in een derde land. Als de in Duitsland wonende werknemer binnen de 34-dagenmarge blijft, dan blijft Nederland heffingsbevoegd over het loon dat op die buitenlandse dagen wordt verdiend. Maar voordat de Nederlandse werkgever loonbelasting inhoudt over het loon dat de in Duitsland wonende grenswerker buiten Nederland verdient, moet deze eerst vaststellen of er geen belastingverdrag is tussen Duitsland en het land waar de werknemer heeft gewerkt dat het heffingsrecht aan dat andere land toewijst.
Al met al niet direct een administratieve lastenverlichting voor de werkgever. Ook de in Duitsland wonende grenswerker zelf zal niet direct blij worden van de wijziging. Die moet nog steeds nauwkeurig bijhouden op hoeveel dagen er in welk land gewerkt wordt. Bovendien blijkt uit de berekeningen die EY maakte (V-N 2024/21.10) dat de introductie van deze wijziging leidt tot een verlaging van het netto-inkomen die kan oplopen tot ruim 7%. Daar staat als voordeel tegenover dat de kans groter is dat de Duitse grenswerker in aanmerking komt voor de regeling van kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Al met al valt de impact van de wijziging van het verdrag vooralsnog tegen: de grenswerker krijgt niet altijd wat ie wil. Of zoals de Duitsers het zouden zeggen: ‘Das Leben ist kein Wunschkonzert’.