In mijn boekenkast prijkt een editie van de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie uit 1959 (bewerkt door dhr. Klop). Al bladerend viel mijn oog op art. 17 IW 1845. In slechts één zin was bepaald dat namens de Minister van Financiën uitstel van betaling kon worden verleend. Heel overzichtelijk.

Hoe anders is dat heden ten dage: art. 25 IW 1990 (dat gaat over uitstel van betaling) telt maar liefst 21 leden (gevolgd door de relatief nieuwe artikelen 25a, 25b en 25c IW 1990), waarbij het vanaf lid 3 grosso modo gaat om uitstel betreffende conserverende aanslagen in de inkomstenbelasting of erf- en schenkbelasting. Een voor zowel belastingschuldigen als de Belastingdienst ingewikkeld palet aan regelingen met verschillende termijnen, wel of geen zekerheid stellen en wel of niet renteloos uitstel van betaling (zie nader ook art. 6 Uitv.besl. IW 1990). In het kader van belastingvereenvoudiging zou het zeer nuttig kunnen zijn om de snoeischaar hierin te zetten of het op zijn minst te stroomlijnen (dan wel in sommige gevallen om te zetten naar een ‘gewone’ rentedragende uitstelregeling, maar dan met de mogelijkheid voor een langere periode. Zie ook de CPB-notitie Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht van voorjaar 2022. Maar over die materie is al veel geschreven.

Terug naar de klassieke vorm van uitstel van betaling. Dat kan worden verleend in grofweg de volgende situaties: (i) de belastingaanslag wordt betwist; (ii) de belastingschuldige heeft betalingsproblemen; of (iii) op korte termijn is een teruggaaf te verwachten waarmee de belastingaanslag kan worden voldaan.

Bij de situatie onder (ii) is een trend waar te nemen. Niet dat de regelgeving complex wordt, maar er is een trend tot flexibilisering. Niet meer – zoals in 1959 – dat de ontvanger met moeite uitstel verleende en dan tot hooguit twaalf maanden, maar meer kijkend naar de positie van belastingschuldigen.

Wat betreft ondernemers kwam dat duidelijk naar voren ten tijde van de coronacrisis. Er werd ruimhartig uitstel van betaling verleend en uiteindelijk kregen de ondernemers 60 maanden (soms 84 maanden) de tijd om de opgebouwde schuld terug te betalen.

Wat betreft particulieren zijn er ook allerlei maatregelen genomen die het leven makkelijker maken, bijvoorbeeld de reeds bestaande mogelijkheid van soepel kort telefonisch uitstel of de aangekondigde maatregel (zie ‘Stand van zaken implementatie invorderingsstrategie’, V-N 2024/26.21) dat langer uitstel van betaling mogelijk wordt bij illiquide vermogen. Daarnaast komt er voor belastingschulden een standaardbetalingsregeling.

Als kers op de taart wordt – aldus de Rijksincassovisie – toegewerkt naar een Vorderingenoverzicht Rijk, waarbij de burger in een oogopslag kan zien wat hij of zij aan welke overheidsinstantie is verschuldigd. En: inzicht begint bij overzicht, zoals ik mijn puberkinderen ooit leerde. Ook komt er de mogelijkheid van een betalingsregeling voor schulden aan ‘de’ overheid (betalingsregeling Rijk). Alhoewel daarvoor het nodige geregeld moet worden in wetgeving en in de uitvoering, is dit een ontwikkeling die ik van harte toejuich.

Maar bij dit alles geldt: quod differtur, non aufertur. Bij een invorderingsrentepercentage van vier is het goed daarbij stil te staan.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Invordering, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Focus: Focus

66

Gerelateerde artikelen