Vlak voor het zomerreces heeft de Tweede Kamer met aanzienlijke meerderheid de gewijzigde motie van het lid Idsinga c.s. aangenomen, Kamerstukken II 2024/25, 36725, nr. 29. Hierin wordt de regering verzocht een wetsvoorstel in te dienen dat ervoor zorgt dat voordelen, behaald door private equity managers, zwaarder worden belast in box 2. 

De motie is een vervolg op de Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2025, 2025-0000180974, V-N 2025/32.3. Daarin was aangegeven dat een verhoging van de effectieve belastingdruk voor middellijk gehouden lucratieve belangen in box 2 kan plaatsvinden via een multiplier. Daarbij kan de effectieve belastingdruk 36% benaderen.

Wat allereerst opvalt is dat bij de belastingdruk geen rekening wordt gehouden met het ontbreken van een aftrek voor de werkgever. Bij een multiplier in box 2 (in de inkomstenbelasting) hoort, in het kader van het globale evenwicht, mijns inziens ook een gedeeltelijk aftrekrecht in de vennootschapsbelasting. Ik hoop dat als de regering de motie uitvoert, die stap ook wordt gezet.

Wat verder opvalt is dat de motie zich richt op private equity managers. Het regime voor zogenoemde lucratieve belangen is echter veel breder; het geldt bijvoorbeeld ook voor kwalificerende management-participatieplannen bij start-ups en scale-ups. Het zou wel zo sympathiek zijn om der gelijke participatieplannen, in lijn met de motie-Idsinga, buiten beschouwing te laten. Een juridisch dekkende beperking tot private equity (managers) is echter lastig te formuleren. Ik vrees daarom dat de multiplier voor alle in box 2 belaste lucratieve belangen zal gaan gelden. Maar daarmee zou de regering wel verder gaan dan waartoe de motie-Idsinga oproept, terwijl de staatssecretaris op 1 juli 2025 nog schrijft geen wetswijziging nodig te achten.

Wat verder opvalt is dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat zo’n multiplier eenvoudig is in te voeren, maar ik betwijfel of de praktische uitvoering net zo simpel zal blijken. Het gaat in het algemeen om middellijk gehouden lucratieve belangen. Dan moet voor elk al dan niet fictief dividend en elk al dan niet fictief vervreemdingsresultaat worden bepaald wat toerekenbaar is aan het onderliggende lucratieve belang. Dat wordt ingewikkeld, zeker als de vennootschap ook andere activiteiten heeft. En dan is het nog de vraag hoe een multiplier doorwerkt bij verliesverrekening en bij het claimen van een credit bij resterende verliezen nadat afscheid is genomen van het aanmerkelijk belang. Een vergelijkbaar vraagstuk speelt ten aanzien van de conserverende aanslag en de invordering daarvan.

Voor mij is altijd de vraag geweest waarom de wetgever ervoor heeft gekozen om voor de box 2-behandeling te verplichten het lucratief belang indirect te houden. Dit werkte altijd al complicerend, maar dat geldt des te meer bij toepassing van een multiplier. Bij een direct gehouden lucratief belang bestaat er geen onduidelijkheid over de toerekening van inkomsten. Een verplichting dat het directe belang (ook) als aanmerkelijk belang kwalificeert, gecombineerd met een dooruitdelingsverplichting voor indirect gehouden belangen, zou ook moeten volstaan. Wat dat betreft hoop ik dat, als het tot een wetswijziging komt, dit aspect ook wordt opgepakt. Bij voorkeur met de mogelijkheid (al dan niet eenmalig) over te gaan van een middellijk naar een onmiddellijk lucratief belang.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

19

Gerelateerde artikelen