Gemeenten moeten financieel hun eigen broek ophouden. Ze voorzien in hun inkomsten, naast een bijdrage uit het Gemeentefonds, door het heffen van onder meer onroerendezaakbelastingen, toeristenbelasting en forensenbelasting. Vakantieparken kunnen een gemeente dus goed geld opleveren.
Maar dan moeten deze parken natuurlijk wel aantrekkelijk zijn. Uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants in diverse provincies blijkt dat een derde van de vakantieparken onvoldoende toekomstperspectief heeft vanwege onvoldoende voorzieningen. En dan ontstaat een vicieuze cirkel. Toeristen blijven weg, waardoor er niet meer wordt geÏnvesteerd en het park loopt het risico te verloederen. Op vakantieparken geldt over het algemeen een verbod op permanente bewoning. Het gedogen van permanente bewoning, mede door het wegblijven van toeristen, heeft al eerder tot excessen geleid; zie recentelijk de misstanden op Fort Oranje. Gemeenten zijn nu weer strikter aan het handhaven.
Intussen is de woningnood gestegen en zit de woningmarkt als het ware op slot. Ouderen zouden graag hun grote woningen verlaten maar hebben onvoldoende alternatieven. Starters kunnen niet of nauwelijks een betaalbaar huis kopen, mede door royaal biedende beleggers.
Eind 2018 is een pilot gestart in vijf gemeenten waar vakantieparken worden herbestemd tot woonwijken, als aanvulling op de bestaande woningmarkt. Voor deze permanente bewoning moet wel worden geïnvesteerd in de huizen (bouwaanpassingen, onder meer brandveiligheid), in vergunningen en in onderhoud en infrastructuur van de parken. Maar daar staat een fikse waardevermeerdering tegenover. De bewoners zijn blij met hun betaalbare woningen en de gemeente kan weer rekenen op inkomsten in de vorm van meer onroerendezaakbelasting. En doordat het aantal inwoners dat zich in de gemeente inschrijft toeneemt, kan een gemeente ook meer inkomsten krijgen uit het Gemeentefonds. Onder andere ouderen kunnen doorstromen naar de rustige vakantieparken, wat de doorstroom op de reguliere woningmarkt kan bevorderen.
Een win-winsituatie dus, in theorie. Maar wat te doen met beleggers die, in hun zoektocht naar betere rendementen voor hun vermogen, hoger bieden op koopwoningen en daardoor starters de kans ontnemen een woning te kopen? We mogen hopen dat de beleggers op deze parken niet wéér aan het langste eind gaan trekken. Het lijkt erop dat het kabinet maatregelen treft om het enthousiasme van beleggers wat te temperen. Er zijn plannen om vanaf 2022 spaarrekeningen veel minder en beleggingen veel meer te belasten, namelijk tegen 5,33%. En leningen ter financiering van deze beleggingen vallen, als de plannen doorgaan, niet meer volledig weg tegen de beleggingen, maar zijn nog slechts aftrekbaar tegen 3,03%. Deze plannen gaan beleggers zo maar duizenden euro’s meer aan belasting kosten. Een belegger met bijvoorbeeld € 500.000 aan onroerende zaken en € 400.000 aan leningen betaalt in 2022 € 4266 méér aan box 3-heffing dan in 2019 en zonder die leningen € 3746. Beleggen wordt inkomstenbelasting-technisch dan in elk geval iets minder aantrekkelijk.
En misschien kan ook voor de overdrachtsbelasting iets worden geregeld, bijvoorbeeld door beleggingspanden te beschouwen als niet-woningen met een tarief van 6% (of 7% als de kabinetsplannen doorgaan). Met tegenbewijsmogelijkheid voor de niet-belegger.
Permanente bewoning op vakantieparken kan een win-winsituatie opleveren, mits de overheid dit goed regelt.
Informatiesoort: Uitvergroot
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken