Mr. J.A.R. van Eijsden - Hollandse roulette
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Prof. mr. R.J. de Vries en mr. G.C. van der Burgt - Wisselwerking tussen (ruisende) juridische fusie en deelnemingsvrijstelling (deel 2)
De samenloop van (rechts)figuren binnen de vennootschapsbelasting is uitermate complex. De auteurs bespreken in een tweeluik de wisselwerking tussen een ruisende juridische fusie en (deelonderwerpen van) de deelnemingsvrijstelling. In het eerste deel wordt deze interactie besproken vanuit het perspectief van de bij de juridische fusie als verdwijnende rechtspersoon betrokken belastingplichtige. Het tweede deel bevat een analyse van deze wisselwerking vanuit het perspectief van de verkrijgende rechtspersoon. Mede aan de hand van diverse casusposities demonstreren de auteurs dat de complexiteit draconische vormen kan aannemen op het moment dat de ruisende juridische fusie en deelnemingsvrijstelling elkaar kruisen. Bovendien signaleren zij dat de wisselwerking tussen beide (rechts)figuren bij een letterlijke interpretatie in uitkomsten kan resulteren die geen recht doen aan doel en strekking van de toe te passen fiscale bepalingen.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. A.J. van Lint - Hoe effectief is het verbondenheidscriterium van art. 3.4 Wet IB 2001?
De auteur beschouwt het verbondenheidscriterium van art. 3.4 Wet IB 2001 kritisch. Voor de beleggende commanditaire vennoot heeft deze bepaling weinig effect. De nijvere stille maat loopt wel tegen dit artikel op, tenzij hij een zelfstandig beroep uitoefent. Al met al geeft dit een weinig evenwichtig beeld en lijkt er alle reden het verbondenheidscriterium te heroverwegen.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. S. Spauwen - Werknemer of geen werknemer? Dat is de vraag (2)
Niet in Nederland wonende werknemers worden in bepaalde situaties niet als werknemer aangemerkt voor de heffing van loonbelasting. Eén van deze situaties wordt beschreven door art. 2 lid 5 Wet LB 1964 alwaar voorwaarden worden gesteld om uitgesloten te worden van het werknemersbegrip. De in art. 2 lid 5 Wet LB 1964 gestelde voorwaarden zijn in zekere mate duidelijk. De exacte invulling en interpretatie van de begrippen zijn in mindere mate duidelijk. Aan de orde komt de invulling van "feitelijke onderworpenheid", de referentieperiode waarover het gedeeltelijk werken in Nederland wordt getoetst alsmede de relatie van art. 2 lid 5 Wet LB 1964 met de vergelijkbare bepaling in de inkomstenbelasting. Tot slot wordt nog recente jurisprudentie aan de orde gesteld.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Binnenkort in het Weekblad
De BTW-koepelvrijstelling – het kind van de rekening
Als onderdeel van het pensioenakkoord heeft het kabinet aangekondigd de BTW-
koepelvrijstelling af te willen schaffen voor de diensten van pensioenuitvoering. Deze maatregel beoogt een jaarlijkse additionele BTW-opbrengst te realiseren van € 110 miljoen. In deze bijdrage staan M. Schrauwen, mr. J. Verbaan en mr. E.J. Makkus stil bij de vraag of de voorgenomen uitsluiting van diensten van pensioenuitvoerders houdbaar is onder Europees recht. Daarnaast wordt nader onderzocht in hoeverre de geschatte omvang van de beoogde additionele belastingopbrengst, mede gelet op de complexiteit van de calculatie, realistisch is.
Het chalet- en informal investor-arrest II; antwoorden en nieuwe vragen
In deze bijdrage wordt het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2014, nr. 12/03526, ECLI:NL:HR:2014:417 over een onzakelijke lening omlaag besproken (het chalet- en informal investor-arrest II) door mr. R.E. Zwier. In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad een aantal vraagpunten die, naar aanleiding van het eerder gewezen chalet-arrest (BNB 2013/170) en het informal investor-arrest (BNB 2013/171), waren opgekomen, met name op het punt van de informeel kapitaalstorting. Ook brengt ons hoogste rechtscollege een expliciete verduidelijking aan op een in deze eerdere arresten gegeven rechtsoverweging, met betrekking tot het oordeel over de onzakelijke lening in geval van toekomstig aandeelhouderschap. Deze punten worden in deze bijdrage behandeld, alsmede de nieuwe vragen die daarbij opkomen.