Prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis - Het EHRM als panacee??
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Prof. dr. T.M. Berkhout - Overdracht van activa in gelieerde verhoudingen: een steen in de vijver?
In de fiscale praktijk is het een welbekend en regelmatig voorkomend fenomeen: objecten binnen een concern overdragen tegen de waarde in het economische verkeer om een verlies ineens ten laste van de winst te kunnen brengen. Het verlies omvat dan het verschil tussen de fiscale kostprijs of de fiscale boekwaarde en de waarde in het economische verkeer. Een dergelijke fiscale route wordt wel bewandeld wanneer afwaarderen of afschrijven volgens wet (art. 3.29c en 3.30a Wet IB 2001) of jurisprudentie niet (meer) mogelijk is. Zo ook in de onderhavige casus waarin een concern een vastgoedobject met verlies overdroeg aan een gelieerde partij met de kennelijke bedoeling er desondanks over te kunnen beschikken. De Belastingdienst was het er niet mee eens en bracht de zaak in geschil, wat uiteindelijk met het arrest BNB 2013/48 werd beslecht. Opmerkelijk is het dat de beslissing vrijwel geen aandacht kreeg in de literatuur. Mijns inziens ten onrechte, omdat met een vernuftige redenering verliesneming werd tegengehouden. In dit artikel bespreek en verken ik de reikwijdte van deze beslissing voor de fiscale praktijk. Daarvoor beperk mij in eerste instantie tot het beprijzen van vastgoed bij overdrachten in Nederlandse gelieerde verhoudingen, zoals in het arrest aan de orde was. Maar de vraag of de overdracht van andere activa door deze beslissing geraakt worden, dringt zich op. Is er sprake van een nieuwe invalshoek met een breed toepassingsbereik of zijn de gevolgen beperkt te achten?
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mevr. mr. G.H. Ulrich en mevr. mr. A.M.E. Nuyens - Is het einde in zicht?
Met ingang van 1 januari 2012 is art. 66 lid 3 Successiewet 1956 in werking getreden. Door de invoering van deze bepaling is de navorderingstermijn voor erfbelasting over buitenlands vermogen komen te vervallen. De navorderingsbevoegdheid is hiermee niet meer gebonden aan een termijn. In dit artikel onderzoeken de auteurs de houdbaarheid van het vervallen van de navorderingstermijn in Europeesrechtelijk perspectief. Tevens gaan zij in op de vermeende onbeperkt terugwerkende kracht van de nieuwe bepaling wegens het ontbreken van overgangsrecht. Ten slotte wordt de nieuwe bepaling tegen het licht van het rechtszekerheidsbeginsel gehouden.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. M.A. de Lange en mr. drs. P.W.H. Lankhorst - De invloed van locatievoordelen op de transfer pricing van multinationals
Een grote vraag naar bepaalde producten of lage productiekosten op een specifieke locatie kunnen de winst van een multinational vergroten. In deze bijdrage gaan de auteurs in op dergelijke locatievoordelen en de gevolgen voor de transfer pricing van multinationals. Zij bespreken daarbij de specifieke richtlijnen van de OESO en de Verenigde Naties, enige jurisprudentie en de toepassing in de praktijk in Nederland en China.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Binnenkort in het Weekblad
Het karakter van geldverstrekkingen: het at arm's length-beginsel en fiscale kwalificatie in de visie van de Hoge Raad
In 1949 heeft de Hoge Raad de leer van het stamkapitaal afgewezen. Die leer gaat ervan uit dat er geen wanverhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen mag bestaan. De wetgever heeft die afwijzing altijd onderschreven totdat naar aanleiding van het Bosalarrest de onderkapitalisatiemaatregel van art. 10d Wet Vpb 1969 (oud) is ingevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat een specifieke wettelijke bepaling noodzakelijk is om tot herkwalificatie van een kapitalisatie van een onderneming te komen en de leer van het stamkapitaal niet uit het stelsel volgt. In het recent bijgewerkte verrekenprijzenbesluit neemt de Staatssecretaris van Financiën niettemin in navolging van de OESO het standpunt in dat leningen waarvoor geen at arm's length-voorwaarden kunnen worden vastgesteld kunnen worden genegeerd of geherkwalificeerd met een beroep op het in art. 8b Wet VPB 1969 gecodificeerde transfer pricing-gedachtegoed. In deze bijdrage onderzoeken dr. mr. C. Maas en prof. dr. H. Vermeulen of deze stelling door de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt gesteund. De auteurs beschrijven de benadering van de OESO en de visie in het nieuwe verrekenprijzenbesluit. Daarna toetsen zij die visie aan de huidige stand van de jurisprudentie over de toepassing van het at arm's length-beginsel in verdragssituaties, de onzakelijke lening en de (on)mogelijkheid om civiel eigen vermogen als fiscaal vreemd vermogen aan te merken.
Bitcoins, cryptovaluta's en BTW – tijd voor een "peer-to-peer" oplossing?
De bitcoin is een digitaal instrument dat steeds vaker gebruikt wordt als betaalmiddel. Mr. R. van de Berg onderzoekt in dit artikel aan de hand van de BTW-richtlijn, de wet en diverse overheidsstandpunten hoe de bitcoin voor de BTW kwalificeert en wat de gevolgen zijn van het genereren, verhandelen en gebruik van bitcoins. Tevens worden de BTW-gevolgen geschetst als wordt vastgehouden aan het huidige standpunt van de Nederlandse overheid en beargumenteert auteur waarom een uniforme, Europese BTW-toepassing inzake bitcoins gewenst is.