Op donderdag 19 maart verschijnt nummer 7089. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:
Mr. dr. J. Elbers - Is "piercing the corporate veil" voor de belastinginning "lawful" in de zin van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
Wanneer een bestuurder (A), met behulp van een rechtspersoon (B) die met de belastingschuldige rechtspersoon (C) gelieerd is, het verhaalsrecht op het vermogen van (C) illusoir heeft gemaakt, hoeft dat in rechte niet te worden gehonoreerd. De ontvanger zal dan voor bepaalde belastingschulden (A) op de voet van art. 36 IW 1990 aansprakelijk kunnen stellen. Als (A) echter geen verhaal biedt, zal de ontvanger (B) aansprakelijk willen houden. In dergelijke gevallen bieden doorgaans de aansprakelijkheidsbepalingen in de IW 1990 onvoldoende soelaas. Wel zou de ontvanger dan op grond van het open systeem (art. 4:124 Awb) met toepassing van doorbraak van aansprakelijkheid ("piercing the corporate veil") de aansprakelijkheid naar (B) kunnen uitbreiden. De auteur beoordeelt of toepassing van "piercing the corporate veil" voor de belastinginning "lawful" is in de zin van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Dr. Mr. O.I.M. Ydema - Welstand als maatstaf van belasting: de woning in de achteruitkijkspiegel van het fiscale recht
Ons land kende in de achttiende eeuw een belasting op wonen. In die periode achtte men het belasten van arbeid ongewenst. De argumenten waren vergelijkbaar met de argumenten in hedendaagse voorstellen voor fiscale hervormingen. Tegelijkertijd werd het draagkrachtbeginsel – in ruwe vorm – voorop gesteld, evenals tegenwoordig. Als logische alternatief voor de inkomstenbelasting werd in de achttiende en negentiende eeuw het belasten van bestedingen gepropageerd, zoals hedendaagse commissies voor belastinghervormingen een zwaarder accent op bestedingen bepleiten ter financiering van lastenverlichting op arbeid en risico-investeringen. De woning achtte men indertijd een voor de hand liggend belastingobject. Rijk is immers, die rijk leeft, en rijke bestedingen aan woongenot zijn indicatoren van individuele welvaart en draagkracht. Discussies uit de fiscale historie worden opgerakeld en bezien wordt of daarin handvatten zijn te vinden voor een herleving van de belasting op wonen in de 21ste eeuw, waartegenover dan de druk van de inkomstenbelasting kan worden verlaagd. Parrallelen voor een zodanige woonbelasting in de Verenigde Staten wijzen erop, dat een substantiële woonbelasting ook in een moderne belastingmix past. Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. G.C.F. van Gelder en S.W. Frankenberg - Artikel 29a Wet VPB 1969: heiligt het doel de middelen?
De auteurs bespreken in hun artikel de invoering van art. 29a Wet VPB 1969 en de daarmee samenhangende (ongewenste) gevolgen die de nieuwe wetsbepaling met zich brengt. Gelet op de stringentere kapitaalseisen die aan banken en verzekeraars worden gesteld, heeft de wetgever enige onzekerheid wat betreft de fiscale behandeling van aanvullend tier 1-instrumenten weggenomen door te stellen dat de vergoedingen over dergelijke hybride geldverstrekkingen ten laste van de fiscale winst mogen worden gebracht. Aangezien de Staatsecretaris van Financiën in de parlementaire geschiedenis zich niet altijd even gelukkig heeft uitgelaten over de fiscale behandeling van dergelijk instrumenten, gaan de auteurs in hun bijdrage nader in op de uitwerking van art. 29a Wet VPB 1969 en in hoeverre het beoogde doel van de onderhavige bepaling de daartoe samenhangende middelen rechtvaardigt. Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Rubriek Parlementair
Binnenkort in het Weekblad
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in het UBIB 2001
De buitenlandse belastingplichtige die kwalificeert voor de toepassing van art. 7.8 Wet IB 2001 heeft sinds 1 januari 2015 recht op dezelfde fiscale tegemoetkomingen als een binnenlandse belastingplichtige. Het Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 stelt in art. 21bis nadere voorwaarden op basis waarvan een buitenlandse belastingplichtige kwalificeert. In dit artikel bespreken dr. M.G.H. Schaper en S. Kingma, LL.M de relevante wijzigingen van het besluit en beoordelen zij of de besluitgever voldoende tegemoet komt aan geconstateerde tekortkomingen van art. 7.8 Wet IB 2001.
Onzakelijke aanvaarding van kredietrisico's
In zijn arrest van 9 mei 2008 heeft de Hoge Raad de op dat moment nagenoeg in de vergetelheid geraakte onzakelijke lening weer op de kaart gezet. Dit arrest heeft een groot aantal vragen opgeroepen. De meest pregnante daarvan waren die naar de conceptuele inkadering van de onzakelijke lening en de wijze waarop met de rente op een zodanige lening moet worden omgegaan. Op deze en andere vragen heeft de Hoge Raad in een reeks nadien gewezen arresten antwoord gegeven. Ook heeft de Hoge Raad zich na 9 mei 2008 uitgelaten over een problematiek die nauw verwant is aan die van de onzakelijke leningen, namelijk die van de onzakelijke garant- of borgstellingen. In hun bijdrage bespreken mr. drs. R. van Scharrenburg en mr. drs. P.C. van der Vegt deze na 9 mei 2008 gewezen arresten. In het bijzonder gaan zij in op een aantal van de dragende rechtsoverwegingen alsmede op de vraag hoe die overwegingen moeten worden verstaan in het licht van de tot dusverre overigens gevormde rechtspraak over (totaal)winst. Afgesloten wordt met een oproep aan de wetgever.
0