Op donderdag 16 juni verschijnt nummer 7435. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • Prof. dr. S.B. Cornielje - Specifieke complexiteit bij een eenvoudige algemeenheid
    Op grond van art. 37d Wet OB blijft de overdracht van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen buiten de heffing van btw. De regeling is bedoeld om bedrijfsoverdrachten te vereenvoudigen en ondernemers niet met onnodige lasten op te zadelen. Het paradoxale karakter van de btw leidt ertoe dat vereenvoudigingen nogal eens complex uit willen pakken. Dat geldt zeker ook voor de algemeenheid van goederen.
  • Prof. dr. mr. J.M. van der Heijden RA - Afwaarderen van bedrijfsmiddelvastgoed: openstaande vragen
    Met de opgaande vastgoedmarkt in de afgelopen jaren, lijkt afwaarderen verder weg te zijn dan ooit. Maar niets is minder waar: door actuele ontwikkelingen kan het tij snel keren. Het is dan de vraag of we met elkaar over het gkg-onderwerp fiscaal afwaarderen van bedrijfsmiddelvastgoed dezelfde zienswijze hebben. Dat (b)lijkt niet het geval te zijn, zoals recentelijk ook uit de uitspraak van 1 maart 2020 van Hof Arnhem-Leeuwarden naar voren kwam. Welke rechtsvragen zijn in dit verband nog niet of niet afdoende beantwoord door de Hoge Raad? In dit artikel inventariseert de auteur de hoofdvragen die nog niet helder beantwoord kunnen worden en tot intensieve discussies in de praktijk leiden. Dat heeft geleid tot een lijst met enkele fundamentele fiscale issues. Het stelt ons voor de uitdaging om daarover communis opinio fiscalibus te bereiken.
  • Mr. T. Pater, drs. D.G. Schraa en drs. R.H.J. Lemmens - De impact van de generieke renteaftrekbeperking op de waardering van extendible leningen
    In WFR 2020/176 zijn de auteurs ingegaan op de fiscale gevolgen van de afwikkeling van interest rate swaps. In de praktijk zien zij echter een groot aantal andere financiële instrumenten, waaronder zogenoemde ‘extendible leningen’. In dit artikel gaan ze in op de impact van de verwerking van extendible leningen op de generieke renteaftrekbeperking van art. 15b Wet VPB 1969. De financiële impact van de fiscale kwalificatie van de waardeverandering van zo’n lening is groot. Indien de waardeverandering van de extendible lening niet kwalificeert als ‘rente’ in de zin van de generieke renteaftrekbeperking, dan leidt het waarderen van de extendible ertoe dat een groot deel van de anders mogelijk niet-aftrekbare toekomstige rentelasten alsnog aftrekbaar is. Alvorens zij hierop ingaan, schetsen zij eerst hun visie op de fiscale kwalificatie van extendible leningen.
  • Mr. M.M.F. Rigot - Jongerenbijeenkomst Vereniging voor Belastingwetenschap
    Verslag van de vierde jongerenbijeenkomst van de Vereniging voor Belastingwetenschap, gehouden op 17 maart 2022 in Den Haag.
  • Rubriek Parlementair

Binnenkort in het Weekblad

Het bepalen van een zakelijke rente op groepsleningen vanuit een Duitse invalshoek
Het Duitse Bundesfinanzhof, de hoogste Duitse belastingrechter, heeft in twee arresten beslist over de bepaling van een zakelijke rente op interne leningen. In de uitspraken benadrukt het rechtscollege de rol van de comparable uncontrolled price methode (‘CUP’) als belangrijke verrekenprijsmethode. Ook meent het hof dat groepsondersteuning (implicit support) niet te snel mag worden aangenomen. Dr. S-E Bärsch en mr. R.P.F.M. Hafkenscheid behandelen de uitspraken uitgebreid, geven duiding aan verschillende onderdelen, en gaan in op het belang van deze Duitse jurisprudentie voor de interpretatie en toepassing van het arm’s length-beginsel in de Nederlandse context.

ATAD3: praktische en principiële overwegingen voor internationale houdstermaatschappijen
Op 22 december 2021 heeft de Europese Commissie het richtlijnvoorstel ‘tot vaststelling van regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden en tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU’ (hierna ook: “ATAD3” of het “richtlijnvoorstel”) gepubliceerd. Het richtlijnvoorstel, dat per 1 januari 2024 in werking zou moeten treden, beoogt in essentie om fiscale voordelen te weigeren aan substanceloze doorstroomvennootschappen. In deze bijdrage richten mr. R.H.M. Roumen, mr. S.R. Pancham en mr. H.H. Drijer met name hun aandacht op twee voorwaarden die in het richtlijnvoorstel zijn opgenomen: de outsource gateway (uitbesteedcriterium) en de directie substance indicator.

Producten: WFR-signaleringen

13