A-G Ćapeta van het HvJ EU is van mening dat sprake moet zijn van enige, op zijn minst impliciete motivering. Dit sluit echter niet automatisch een verkorte motivering uit, zolang die motivering maar toereikend is voor partijen om te begrijpen waarom geen prejudiciële vraag wordt gesteld.

Verzoeker A.M. is een Marokkaanse staatsburger. Zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Op grond van art. 20 VWEU stelt A.M. in aanmerking te komen voor een afgeleid verblijfsrecht in Nederland. In geschil is of zijn verzoek terecht door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. In hoger beroep stelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het licht van het arrest Consorzio (HvJ EU 6 oktober 2021, C 561/19, V-N 2021/51.12) een prejudiciële vraag aan het HvJ EU. De Raad van State wil het beroep van A.M. afwijzen met een verkort gemotiveerde uitspraak (zie art. 91 lid 2 Vreemdelingenwet 2000) en zonder prejudiciële vragen aan het HvJ EU voor te leggen. De Raad van State vraagt zich af of dit niet in strijd is met de krachtens het EU-recht op hem rustende plicht tot motivering, namelijk de verplichting om de redenen aan te geven waarom hij van oordeel is dat één van de Cilfit-situaties hem van de verwijzingsplicht ontslaat. Op grond van het Cilfit-arrest moet de hoogste rechter in beginsel prejudiciële vragen stellen als het EU-recht speelt, tenzij sprake is van irrelevantie, een acte clair of een acte éclairé. In het arrest Consorzio staat dat de hoogste nationale rechter ervan overtuigd moet zijn dat de oplossing om geen prejudiciële vraag te stellen ook even evident is voor de hoogste rechterlijke instanties van de andere EU-lidstaten en voor het HvJ EU.

Advocaat-Generaal Ćapeta van het HvJ EU is van mening dat sprake moet zijn van enige, op zijn minst impliciete motivering. Dit sluit niet automatisch een verkorte motivering uit, zolang die motivering maar toereikend is voor partijen om te begrijpen waarom geen prejudiciële vraag wordt gesteld. Wat een toereikende verkorte motivering is, hangt volgens de A-G af van de omstandigheden van het concrete geval. De Raad van State kan zelf in elk concreet geval beoordelen of de standaardformule voor een verkorte motivering in vreemdelingenzaken toereikend is of dat een uitgebreidere motivering noodzakelijk is om de procespartij in staat te stellen te begrijpen waarom de vraag over de uitlegging van het Unierecht niet wordt voorgelegd aan het Hof van Justitie.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet ruimtelijke ordening 81

Wet ruimtelijke ordening 80a

Vreemdelingenwet 2000 91

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Rubriek: Vreemdelingenrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Europees belastingrecht

Editie: 21 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen