Belanghebbende, de heer X, werkt in 2009 bij een groot Amsterdams taxibedrijf. Zijn werk bestaat uit het opstellen van de werkroosters en het aansturen van de tientallen taxichauffeurs. Volgens de IB-aangifte heeft X in 2009 diverse werkgevers gehad. Twee werkgevers (B en C) fungeerden als payrollbedrijven en zijn inmiddels failliet. In geschil is of X de bedragen aan loonheffing kan verrekenen die in zijn aangifte staan, en in het bijzonder of X terzake te goeder trouw is. Volgens Rechtbank Noord-Holland is door de werkgevers feitelijk geen loonbelasting ingehouden en afgedragen. X slaagt niet in het bewijs dat hij te goeder trouw mocht menen dat de inhoudingen wel hadden plaatsgevonden. Hof Amsterdam oordeelt dat de payrollbedrijven nooit de bedoeling hebben gehad om loonheffing af te dragen. Zij fungeerden namelijk volgens vooropgezet plan als plof-bv's. X had de dagelijkse leiding van het taxibedrijf dat achtereenvolgens door verschillende rechtspersonen is geëxploiteerd. X of zijn dochter bezaten de aandelen in deze rechtspersonen. Het is dus niet geloofwaardig dat X geen weet had van de financiën en de werkelijke bedoeling van de payrollbedrijven. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat aan de werkgevers geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd ter zake van het door X genoten loon. Weliswaar was bij deze werkgevers loonheffing nageheven, maar dit waren ambtshalve aanslagen, op basis van eigen schattingen van de inspecteur. Na de indiening van de IB-aangifte van X werden de naheffingsaanslagen verminderd tot nihil en vervolgens werd de onderhavige IB-aanslag opgelegd. Het loon van X is dus niet bij wege van eindheffing belast bij zijn werkgevers. Art.3.84 Wet IB 2001 is daarom volgens de A-G niet van toepassing. Dit artikel bepaalt dat als de inspecteur een naheffingsaanslag heeft opgelegd, dan moet deze – een niet relevante uitzondering daargelaten – volgens art. 31 Wet LB 1964 een eindheffing behelzen en is geen IB-heffing over het in de naheffingsaanslag betrokken loon mogelijk. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.84
Wet op de loonbelasting 1964 31
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)