X heeft een schoonmaakbedrijf. Naar aanleiding van een boekenonderzoek naar de aangiften lb/pvv over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 wordt de in geschil zijnde naheffingsaanslag lb/pvv met een vergrijpboete van 50% opgelegd. Volgens de inspecteur zijn lonen netto uitbetaald zonder dat dit in de loonadministratie is verantwoord. Omdat niet bekend is aan wie het loon is uitbetaald wordt de verschuldigde loonheffing berekend met toepassing van het tarief voor anonieme werknemers. X komt in beroep. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond en tegen de vergrijpboete gegrond. De boete wordt vanwege overschrijding van de redelijke termijn met 15% verminderd. X komt in hoger beroep. Hof Den Haag beslist dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting. Het hoger beroep is in die zin ongegrond. De vergrijpboete moet echter wel verder worden verminderd omdat ook in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Voor de bezwaar- en beroepsfase samen is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en twee maanden en in hoger beroep met twee jaar. Het hof vermindert daarom de boete van 35% die de rechtbank passend en geboden heeft gevonden, tot afgerond 20% van de nageheven belasting. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van door X geleden immateriële schade.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25