Belanghebbende, X, houdt, via R bv en M bv, 10,47% van de aandelen in F bv. M bv heeft € 5,8 mln voor deze aandelen betaald. X sluit een managementovereenkomst met M bv en F bv. Verder sluiten deze partijen een aandeelhoudersovereenkomst met een rachetbepaling. Naar aanleiding van een geschil wordt in 2011 besloten dat M bv haar aandelen in F bv om niet overdraagt aan F bv, via een inkoop van de aandelen door F bv. X stelt dat er sprake is van een lucratief belang, en stelt dat hij een verlies uit aanmerkelijk belang heeft geleden van € 5,8 mln. De inspecteur is het daar niet mee eens.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat een negatief bedrag bij het houden van een middellijk gehouden lucratief belang niet tot het resultaat van een werkzaamheid wordt gerekend. De rechtbank verwijst daarbij naar de wettekst van art. 3.95b lid 4 Wet IB 2001. Verder merkt de rechtbank op dat X ook geen verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking kan nemen. Volgens de rechtbank maakt X namelijk niet aannemelijk dat er sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.47 Wet IB 2001. Ook merkt de rechtbank nog op dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om alleen voordelen in verband met middellijk gehouden lucratief belangaandelen te belasten en verliezen in verband daarmee niet in aftrek toe te laten, en die verliezen wel in aftrek toe te laten bij onmiddellijk gehouden belangen. Hiervoor is namelijk gekozen om te voorkomen dat bij een middellijk gehouden belang het verlies twee maal in aanmerking zou worden genomen (door de vennootschap die het lucratieve belang houdt en bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid). Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.95b
Wet inkomstenbelasting 2001 4.47
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92b