X ontvangt voor het belastingjaar 2023 aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing van de gemeente. X betaalt deze aanslagen niet binnen de gestelde termijn, waarna de invorderingsambtenaar een aanmaning en kostenbeschikking verzendt. X maakt bezwaar tegen de kostenbeschikking en voegt een kopie bij van een eerder gedateerde brief waarin hij bezwaar maakt tegen de aanslagen. De envelop van het bezwaar tegen de kostenbeschikking draagt een poststempel van 4 april 2023, terwijl de bezwaartermijn op 24 maart 2023 eindigt. De invorderingsambtenaar verklaart het bezwaar ongegrond. X stelt beroep in bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaart. In hoger beroep voert X aan dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De invorderingsambtenaar betwist dit en stelt dat het bezwaar pas na afloop van de termijn is ontvangen. In geschil is of de invorderingsambtenaar terecht aanmaningskosten in rekening brengt.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het bezwaar tegen de aanslagen uiterlijk op 24 maart 2023 ter post is bezorgd. Het hof overweegt dat het risico van niet-tijdige ontvangst bij gewone postzending bij X ligt, nu geen bewijs van tijdige verzending is overgelegd. De enkele stelling van X dat hij het bezwaar op 20 maart 2023 heeft verzonden, acht het hof onvoldoende. Ook voert X geen omstandigheden aan die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het hof bevestigt dat de aanmaningskosten op grond van de toepasselijke wetgeving terecht in rekening zijn gebracht en verklaart het hoger beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 3:41
Algemene wet inzake rijksbelastingen 22j
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Invordering, Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 1 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag