Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanzuivering door I bv van het debetsaldo op de rekening van J bv niet is voortgevloeid uit enigerlei verplichting van I bv jegens de bank, maar slechts heeft berust op een zelfstandige beslissing van I bv, waarin de bank is meegegaan.

Belanghebbende (X bv) vormt met haar (klein)dochtervennootschappen een f.e. voor de Vpb. Dochtermaatschappij I bv houdt de aandelen in J bv. In 2002 wordt het krediet aan het concern uitgebreid. De Rabobank stelt bij het financieringsvoorstel als voorwaarde dat I bv, haar dochtervennootschappen en belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat saldocompensatie zal plaatsvinden. Eind 2002 wordt het boekjaar van J bv gewijzigd, zodat de f.e. ten aanzien van J bv per 1 januari 2002 wordt verbroken. Op verzoek van de Rabobank zuivert I bv de debetstand van J bv aan. J bv wordt vervolgens uit de saldocompensatie verwijderd. In geschil is of met de aanzuivering door I bv van het debetsaldo van J bv bij de bank een (regres)vordering van I bv op J bv is ontstaan die ten laste van de winst van belanghebbende kan worden afgewaardeerd. De inspecteur is namelijk van mening dat er sprake is van een ongebruikelijke gang van zaken.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanzuivering door I bv van het debetsaldo op de rekening van J bv niet is voortgevloeid uit enigerlei verplichting van I bv jegens de bank, maar slechts heeft berust op een zelfstandige beslissing van I bv, waarin de bank is meegegaan. Het hof overweegt daarbij onder andere dat I bv – op grond van de kredietovereenkomst – zonder meer in staat was het door haar op het debetsaldo van J bv aangezuiverde bedrag weer bij de bank op te nemen. Volgens het hof is er dan ook geen sprake van een aftrekbaar vermogensverlies van belanghebbende. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

13

Gerelateerde artikelen