Rechtbank Gelderland oordeelt dat de tbs-vordering van belanghebbende geen bodemloze put of onzakelijke lening is en mag worden afgewaardeerd.
X is 10%-aandeelhouder van X bv. Zoon Y bezit indirect de overige 90% in X bv. X heeft een pensioenvoorziening bij X bv. Om zijn pensioenvoorziening veilig te stellen sluiten X, Y en X bv een vaststellingsovereenkomst, waarbij Y en zijn houdstervennootschap Y bv onder andere door middel van een borgstelling van Y, garanderen dat X bv daartoe telkens over voldoende liquiditeiten zal beschikken. Na een aantal jaren stokken evenwel de pensioenuitkeringen en gaan Y en Y bv failliet. X boekt de niet-betaalde pensioenen in rekening-courant bij X bv, en waardeert deze vordering in 2017 af.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de tbs-vordering niet gezien kan worden als bodemloze put lening omdat ten tijde van het aangaan ervan niet duidelijk was dat die niet terugbetaald zou worden. De (garantie)verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst geven iets anders aan. Evenmin is sprake van een onzakelijke lening omdat X het debiteurenrisico heeft aanvaard als pensioengerechtigde, niet als aandeelhouder. De afwaardering is correct berekend.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland