De heer X exploiteert aanvankelijk een landbouwbedrijf. X verliest in 1998 bij een bedrijfsongeval zijn rechterarm. Daarna is X het bedrijf gedeeltelijk gaan verhuren aan een derde. De heer C is werknemer van een naastgelegen transportbedrijf. Als C in 2002 een eigen transportbedrijf begint, verleent X hand- en spandiensten, stelt overlaadmateriaal van het landbouwbedrijf ter beschikking en leent aan C circa € 2,5 ton. C en X komen overeen dat de winst van het transportbedrijf tussen hen zal worden verdeeld in de verhouding van respectievelijk 70:30. In mei 2004 gaat C failliet. Eind 2004 verzoekt de adviseur namens X om de vordering op C - gezien zijn medegerechtigheid in het transportbedrijf - vanaf 2002 als verplicht ondernemingsvermogen te mogen aanmerken. De inspecteur gaat hiermee akkoord en doet 2002 en 2003 conform dit voorstel af. In geschil is of de inspecteur later kan navorderen over 2003. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het ongelijk. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Leeuwarden oordeelt dat de aanslagregelende ambtenaar die het zeer gedetailleerde verzoek van X eind 2004 in behandeling nam meer informatie of onderliggende stukken had moeten opvragen. Door dit na te laten, is sprake van een ambtelijk verzuim, dat navordering verhindert. Niet in geschil is dat X niet te kwader trouw is, zodat de navorderingsaanslag over 2003 terecht is vernietigd. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.