De Hoge Raad oordeelt dat bij de pro rata naar werkelijk gebruik de vaststelling van dat werkelijke gebruik moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Zij moeten van dien aard zijn dat het werkelijke gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig is vast te stellen.
X is een bancaire instelling. Zij brengt de BTW op haar gemengd gebruikte goederen en/of diensten pro rata in aftrek. X stelt het pro-rata-aftrekpercentage daarbij vast op basis van de verhouding tussen haar BTW-belaste omzet en haar totale omzet (de pro rata naar omzetverhouding / de ‘klassieke methode’). Om beter inzicht te krijgen in de winstgevendheid van de door haar aangeboden producten maakt X medio 2015 een bedrijfseconomische analyse van de rentabiliteit per product (profit and loss (P&L) per product). Naar aanleiding daarvan herziet X in haar BTW-aangifte over het derde kwartaal van 2015 de pro-rata-aftrek van BTW op haar gemengde kosten (de pro rata naar werkelijk gebruik). Volgens X moet de aftrek worden berekend op een van de vier door haar voorgestane methoden. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X aannemelijk maakt dat de door haar gehanteerde methode het werkelijk gebruik van de gemengd gebruikte goederen en diensten afdoende onderbouwt. Dat bij het opstellen van die berekening verdeelsleutels zijn gehanteerd die zijn gebaseerd op aannames en veronderstellingen, is niet van belang. De staatssecretaris en X gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de pro rata naar werkelijk gebruik de vaststelling van dat werkelijke gebruik moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Zij moeten van dien aard zijn dat het werkelijke gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig is vast te stellen. Het oordeel van het dat een nauwkeuriger resultaat dan de pro rata naar omzetverhouding volstaat, is dus onjuist. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15