Advocaat-generaal Koopman meent dat de belastingrente van 4% voor niet-vennootschapsbelastingzaken op stelstelniveau niet strijdig is met art. 1 EP bij het EVRM.

Belanghebbende, X, dient herziene aangiften IB/PVV 2015 en 2016 in met aanvullende inkomsten. De Belastingdienst legt hem daarop navorderingsaanslagen op met belastingrente. X stelt dat de belastingrente van 4% zijn eigendomsrecht aantast dat beschermd wordt door art. 1 EP bij het EVRM. Hof ’s-Hertogenbosch verwerpt dit betoog (Hof ’s-Hertogenbosch 14 mei 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1320, V-N 2025/33.1.4).

Advocaat-generaal Koopman meent dat de belastingrente van 4% voor niet-vennootschapsbelastingzaken op stelstelniveau niet strijdig is met art. 1 EP bij het EVRM. Nu het percentage is opgenomen in een wet in formele zin kan de rechter de hoogte ervan niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Wel kan hij beoordelen of het percentage strijdigheid oplevert met art. 1 EP EVRM. In een eerdere conclusie (ECLI:NL:PHR:2025:1044, V-N 2025/49.15) betoogde de A-G al dat ook de rente van ten minste 4% een element van willekeur in zich draagt. In het algemeen geldt dat bij een toetsing aan art. 1 EP EVRM ‘willekeur’ geldt als een diskwalificerende typering. Daarom kan inderdaad worden gezegd dat de belastingrenteregeling op stelselniveau de ‘fair balance’ niet respecteert. Toch vindt de AG dat in dit geval – waarin het gaat om een formele wet – niet kan worden gezegd dat art. 1 EP EVRM op stelselniveau geschonden is. Daarvoor is het nodig dat belastingplichtigen worden geconfronteerd met een last die niet alleen disproportioneel, maar daarnaast ook buitensporig zwaar is. De A-G is er niet van overtuigd dat 4% stelselmatig buitensporig zwaar is. Dat neemt niet weg dat in een bijzonder geval de belastingrente voor iemand een individuele buitensporige last kan opleveren, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. Op dit punt falen de cassatieklachten van X. Het cassatieberoep acht de A-G echter wél gegrond op een ander punt. De inspecteur had bij het vaststellen van de belastingrentebeschikking het tijdens de coronacrisis geldende lagere rentepercentage van 0,01% moeten toepassen. Op het moment van het nemen van die beschikking was het besluit waarbij dit lagere percentage werd beëindigd nog niet bekendgemaakt en derhalve nog niet in werking getreden.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 30HB

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 23 december

Informatiesoort: VN Vandaag

96

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen