Belanghebbende, het Belgische X BVBA, is in 2004 opgericht als een houdstervennootschap van een Belgische naamloze vennootschap (Q NV). De aandelen Q NV worden in 2011 verkocht. Sinds 2016 houdt X BVBA een belang van 38,71% in A BV, een Nederlandse tussenhoudster. Verder bezit X BVBA twee oldtimers met een balanswaarde van ruim € 200.000. De aandeelhouders zijn drie inwoners van België. X BVBA beschikt niet over kantoorruimte in België en heeft geen personeel in dienst. A keert in 2018 een dividend van € 2 mln uit aan haar aandeelhouders. Hierbij houdt A BV 5% dividendbelasting in. X BVBA is het hier niet mee eens. Volgens haar heeft zij recht op de inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 2 Wet DB 1965. Hof Amsterdam oordeelt dat X BVBA geen recht heeft op toepassing van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting. De inspecteur maakt namelijk aannemelijk dat sprake is van een kunstmatige constructie. Nu het aandelenbelang van X BVBA in A BV functioneel niet aan een materiële onderneming van X BVBA kan worden toegerekend, is aan de voorwaarden van de objectieve toets voldaan. Ook maakt de inspecteur aannemelijk dat aan de subjectieve toets is voldaan: de (uiteindelijke) aandeelhouders in X BVBA zijn natuurlijke personen die zonder gebruik van X BVBA geen beroep zouden kunnen doen op de inhoudingsvrijstelling. Hetgeen X BVBA daartegen inbrengt, kan haar niet baten. X BVBA gaat in cassatie. Volgens X BVBA heeft het hof de bewijslast ter zake van de toepasselijkheid van de inhoudingsvrijstelling verkeerd en in strijd met EU-recht verdeeld.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat, behoudens tegenbewijs, sprake is van een kunstmatige constructie die geen verband houdt met de economische realiteit en waarmee heffing van Nederlandse dividendbelasting bij de aandeelhouders van X BVBA wordt ontgaan. Ook acht de Hoge Raad het oordeel van het hof terecht dat X BVBA er niet in is geslaagd het tegenbewijs te leveren, aangezien geldige zakelijke redenen ontbreken. Verder is volgens de Hoge Raad de structuur met X BVBA als tussengeschakelde buitenlandse vennootschap gehandhaafd met als hoofddoel om een dividendbelastingvoordeel (de inhoudingsvrijstelling) te verkrijgen dat de strekking of het doel ondermijnt van art. 4 lid 2 onderdeel a Wet DB 1965. Het hof heeft terecht vastgesteld dat sprake is van misbruik van recht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X BVBA ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 4