Belanghebbende, X, werkt in de jaren 2005 en 2006 in dienstbetrekking bij een gemeente. Daarnaast verricht hij verschillende studio-activiteiten, waaronder het vervaardigen van geluidsopnamen en producties. Deze activiteiten hebben sinds 1998 nooit positieve resultaten opgeleverd. In de jaren 1998 tot en met 2001 heeft X verlies uit onderneming in zijn aangifte verantwoord en deze verliezen zijn door de inspecteur geaccepteerd. Na een onderzoek in 2003 spreken de belastingdienst en X af dat vanaf 2002 geen sprake meer is van een bron van inkomen en dat, wanneer X binnen 5 jaar winst behaalt, hij deze kan verrekenen met het niet verleende verlies over 2002 en de volgende jaren. In zijn aangifte IB/PVV 2004 verantwoordt X vervolgens een aanzienlijk negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Dit verlies wordt door de inspecteur geaccepteerd bij het vaststellen van de aanslag. In geschil is of X op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op negatief resultaat uit overige werkzaamheden in de jaren 2005 en 2006.
Hof Arnhem (MK I, 3 mei 2011, 10/00136 en 10/00360) oordeelt dat X in de jaren 2005 en 2006 niet op grond van het vertrouwensbeginsel een negatief resultaat uit de studio-activiteiten in aanmerking kan nemen. Van een toezegging is geen sprake omdat de inkomsten bij de aanslagregeling 2004 niet uitdrukkelijk aan de orde zijn geweest. Ook de wijziging van het soort aangiftebiljet (van winstaangifte naar particulierenaangifte) is niet voldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het hof overweegt dat de inspecteur in 2003 uitdrukkelijk heeft gezegd dat de activiteiten geen bron van inkomen meer vormen en dat dus een negatief resultaat niet meer als inkomensbestanddeel wordt geaccepteerd. Dit is nog eens herhaald in de bezwaarprocedure voor de jaren 2002 en 2003 die plaatsvond vóórdat de aanslag IB 2004 werd vastgesteld. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).