Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur de in de vorm van suppletieaangiften ingediende bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verwerpt het standpunt van X dat de inspecteur de suppletieaangiften ten onrechte als bezwaar heeft aangemerkt en dat hij (op grond van art. 10a AWR) op de suppletieaangiften had moeten beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Belanghebbende, X, dient op 24 januari 2013 een nihilaangifte omzetbelasting in voor het jaar 2012. Met dagtekening 26 april 2014 legt de inspecteur aan X een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het jaar 2013. Op 4 oktober 2015 dient X voor de jaren 2012 en 2013 suppletieaangiften omzetbelasting in die resulteren in te ontvangen bedragen. De inspecteur merkt deze suppletieaangiften aan als bezwaarschriften tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het jaar 2012 en tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 26 januari 2016 verklaart de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Deze brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing en vermeldt dat de beschikking separaat zal worden verzonden. De afwijzende beschikking voor het jaar 2013 heeft als dagtekening 4 maart 2016.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur de in de vorm van suppletieaangiften ingediende bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hoewel X moeilijke tijden heeft doorgemaakt, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij niet in staat was tijdig (pro forma) bezwaar te maken. De rechtbank verwerpt het standpunt van X dat de inspecteur de suppletieaangiften ten onrechte als bezwaar heeft aangemerkt en dat hij (op grond van art. 10a AWR) op de suppletieaangiften had moeten beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 10a

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

4

Gerelateerde artikelen