X werkt van 1998 tot 2006 fulltime voor een werkgever en verricht daarnaast in 2003 betaalde nevenactiviteiten in de vuurwerkhandel. Hij werft klanten voor een handelaar, verkoopt zelf vuurwerk en ontvangt provisies. In 2003 verkoopt hij zwaar professioneel vuurwerk aan een particulier die in 2004 gewond raakt. Dit ongeval leidt tot strafrechtelijke veroordeling. De aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren weigert dekking wegens beroepsmatige activiteiten. In 2015 veroordeelt de civiele rechter X tot betaling van een schadevergoeding van € 397.984,14 met rente. Dit vonnis is in 2019 bekrachtigd . X betaalt € 251.307,52 in 2014–2017 en € 86.383,35 in 2018, naast proces- en advieskosten en neemt deze bedragen in aanmerking in de aangifte IB/PVV 2018. De inspecteur stelt dat geen bron van inkomen aanwezig is en dat sprake is van privékosten.
De rechtbank stelt vast dat X in 2003 als tussenpersoon in de vuurwerkhandel deelneemt aan het economische verkeer, voordeel beoogt en dit redelijkerwijs kan verwachten. De verkoop van het zware vuurwerk vindt plaats binnen deze werkzaamheden. De schadeplichtige kosten vallen niet in de privésfeer. De kosten van de strafrechtelijke procedure zijn uitgesloten van aftrek. Alleen de in 2018 betaalde schadevergoeding van € 86.383,35 behoort in 2018 tot het resultaat uit overige werkzaamheden. De in de jaren 2014 - 2017 betaalde bedragen had X in het jaar van betaling in aanmerking moeten nemen. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen tot € 186.194.
Wetingang:
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.14
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.94
Wet inkomstenbelasting 2001 artikel 3.95
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 30 december
Informatiesoort: VN Vandaag