Aan X bv zijn mede in verband met te hoge onkostenvergoedingen twee naheffingsaanslagen in de lb-sfeer opgelegd. De eerste aanslag heeft betrekking op 2000 tot en met 2004. De tweede aanslag ziet op 2005 en hierin is de brutering ten aanzien van de correcties over 2000 tot en met 2004 begrepen. X bv stelt dat er mondeling een andere vaststellingsovereenkomst is gesloten dan de overeenkomst die de inspecteur later heeft opgesteld. Voorts was degene die namens X bv optrad fiscaal ondeskundig en die besefte niet wat de gevolgen voor 2005 waren. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur de vertegenwoordiger van X bv volledig had moeten inlichten over de gevolgen van de overeenkomst en dat niet is komen vast te staan dat zulks is gebeurd. De correcties zijn echter wel terecht en de boete van 25% in verband daarmee is in beginsel passend en geboden. Bovendien is de boete al met 10% gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. X bv gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, die eruit zou bestaan dat beide aanslagen zouden vervallen tegenover betaling door X bv van € 33.575. Dit bedrag was in het bewuste gesprek namelijk al genoemd voordat de kwestie van de brutering ten aanzien van de dga ter sprake kwam. Met betrekking tot de correcties stelt X bv vergeefs dat de vrije vergoedingen slechts 0,926% van de totale loonsom bedroegen, terwijl vanaf 2011 1,4% vrij vergoed kan worden zonder enig nader bewijs. De boete van 25% is alleen terecht voor wat betreft de verkoop van een auto aan de dga tegen een veel te lage prijs. Voor het overige maakt de inspecteur niet aannemelijk dat sprake is van grove schuld. Aangezien de boete wordt verminderd tot € 65, kan matiging in verband met het overschrijden van de redelijke termijn niet meer aan de orde zijn. Het beroep van X bv is deels gegrond.