X is eigenaar van een woning. De gemeente Epe stelt de WOZ-waarde naar waardepeildatum 1 januari 2009 vast op € 407.000. In 2010 overlijdt X. De erven vragen in december 2010 een nieuwe beschikking aan op de voet van art. 26 Wet WOZ, en maken meteen bezwaar tegen de nog af te geven beschikking. De ambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en stelt de waarde vast op € 340.000.
Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de ambtenaar Y terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar te vroeg is ingediend. Het hof verwerpt het standpunt van Y dat de af te geven beschikking bij voorbaat dezelfde is als die welke op de voet van art. 22 is vastgesteld en dat zij aldus mocht menen dat het besluit ten tijde van het indienen van het bezwaar reeds tot stand was gekomen. Volgens het hof volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2003, nr. 37438 (V-N 2003/35.20) dat het de ambtenaar vrijstaat naar aanleiding van een verzoek ex art. 26 Wet WOZ een andere waarde vast te stellen. Volgens het hof bevindt Y zich echter in een situatie die zozeer te vergelijken is met het maken van bezwaar tegen de waarde vastgesteld in een beschikking als bedoeld in art. 22 Wet WOZ, dat deze situatie voor de toepassing van art. 7:15 Awb daaraan gelijk dient te worden gesteld. De ambtenaar had de kosten van Y aldus moeten vergoeden. Het hof verwerpt het standpunt van de ambtenaar dat het niet redelijk was rechtsbijstand in te roepen, omdat het hof het niet onredelijk acht dat Y onderzoekt of deze waarde niet te hoog is vastgesteld. Het hof acht het verder niet onredelijk dat belanghebbende zich hierbij laat bijstaan door een professionele gemachtigde en in dit kader een taxatierapport laat opstellen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Arnhem