De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten waarom niet tijdig of niet eerder dan zeventien dagen na het verstrijken van de termijn de motor is aangebracht bij het kantoor van bestemming. Met betrekking tot de btw wordt overwogen dat het arrest HR 14 maart 2001, nr. 35.960, is achterhaald. De rechten van belastingplichtigen die zijn verworven door te handelen overeenkomstig dit arrest kunnen echter niet met terugwerkende kracht worden ontnomen.

Belanghebbende, X bv, heeft in 2005 een dieselmotor afkomstig uit een derde land onder de regeling extern communautair douanevervoer gebracht. Met betrekking tot het aanbrengen daarvan bij het kantoor van bestemming is het een en ander misgelopen. Uiteindelijk is de motor zeventien dagen nadat deze had moeten zijn aangebracht, door de geadresseerde alsnog bij de douane aangeboden en door deze onder een opvolgende douaneregeling (actieve veredeling) geplaatst. In geschil is de navordering van douanerechten en btw bij X bv c.q. de verzoeken van X bv om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam oordelen dat de enkele overschrijding van de termijn waarbinnen de motor bij het kantoor van bestemming moest worden aangebracht, niet tot gevolg heeft dat deze aan het douanetoezicht is onttrokken, zodat aan heffing bij invoer niet wordt toegekomen. De Hoge Raad (12 oktober 2012, nr. 10/01243, V-N 2011/38.28) stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU, aangezien onduidelijk is of het enkele overschrijden van de vervoerstermijn leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, of tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. Voor dat laatste geval vraagt de Hoge Raad of de Zesde richtlijn zo moet worden uitgelegd, dat btw bij invoer wordt verschuldigd indien een douaneschuld uitsluitend op grond van art. 204 CDW ontstaat. Het Hof van Justitie EU (15 mei 2014, nr. C-480/12, V-N 2014/28.18) oordeelt dat de enkele overschrijding van de vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van art. 203 CDW, maar wel tot een douaneschuld op grond van art. 204 CDW. De te verstrekken inlichtingen over de oorzaken van de overschrijding of over de plek waar het goed zich bevond, staan hier los van. Zij hebben namelijk tot doel te voorkomen dat een douaneschuld ontstaat ingevolge dit artikel en dienen er geenszins toe toepassing te geven aan dit artikel. De verwijzende rechter dient de toepassing van art. 203 en 204 nader te bezien. Er is btw verschuldigd wanneer het goed aan de douaneregelingen is onttrokken, zelfs indien een douaneschuld uitsluitend op grond van art. 204 CDW is ontstaan. De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam ten onrechte in het midden heeft gelaten waarom niet tijdig of niet eerder dan zeventien dagen na het verstrijken van de termijn de motor is aangebracht bij het kantoor van bestemming. Met betrekking tot de btw wordt overwogen dat bovenstaand arrest van het HvJ EU in strijd is met HR 14 maart 2001, nr. 35.960, BNB 2001/206, zodat dit standpunt moet worden herzien. In arrest nr. 35.960 was uitgemaakt dat het niet voldoen aan formele verplichtingen die aan de douaneregeling extern douanevervoer zijn verbonden, niet is aan te merken als onttrekken in de zin van art. 18-1-c Wet OB 1968. De rechten van belastingplichtigen die zijn verworven door te handelen overeenkomstig de HR- jurisprudentie kunnen echter niet met terugwerkende kracht worden ontnomen indien nadien blijkt - zoals in het onderhavige geval - dat die jurisprudentie in strijd is met een Europese richtlijn. X bv heeft recht op teruggaaf van btw (art. 110a Douaneregeling) indien na verwijzing alsnog komt vast te staan dat de onderwerpelijke douanerechten niet op de voet van art. 204 CDW zijn verschuldigd. Wanneer dat laatste niet het geval is, is X bv de btw enkel niet verschuldigd geworden op de grond dat niet op de voet van art. 18 Wet OB 1968 geheven kan worden. Dat is geen geval waarin bij of krachtens het CDW aanspraak op terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan, zodat X bv dan geen aanspraak heeft op terugbetaling van btw (zie ook HR 20 maart 2009, nr. 40612, V-N 2009/14.30, onderdeel 2.3). Het beroep van de Minister van Financiën is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam. Aangezien inmiddels nieuwe prejudiciële vragen zijn gesteld, dient met die nieuwe zaken (Eurogate Distribution GmbH, nr. C-226/14 en DHL Hub Leipzig GmbH, nr. C-228/14) ook rekening te worden gehouden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 22

Wet op de omzetbelasting 1968 18

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting, Douane

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 december

13

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen