Belanghebbende en F houden de aandelen in E bv. E bv houdt de aandelen in G bv. E bv bezit de rechten op de merknaam "H". G bv is gerechtigd om deze merknaam te exploiteren en ontwerpt damesmode onder de naam "H". In 1999 wordt duidelijk dat een geplande joint venture om de verkoop van H-kleding in Europa en de VS te starten niet tot stand zal komen. G bv heeft door het afhaken van de andere partijen de totale kosten van de startactiviteiten voorgefinancierd en is hiertoe leningen aangegaan. In de jaren 2000 tot en met 2003 verstrekken belanghebbende en F leningen aan E bv. Deze leningen worden direct doorgeleend aan G bv. Ultimo 2003 bedraagt de schuld van E bv aan belanghebbende en F € 447.819. In 2005 wordt G bv failliet verklaard. Belanghebbende waardeert € 100.000 af op zijn vorderingen op E bv. De inspecteur accepteert slechts een deel van de aftrek. Rechtbank Haarlem oordeelt dat er sprake is van "bodemloze-put-leningen". Volgens de rechtbank was op het moment dat duidelijk werd dat de joint venture niet zou doorgaan ook duidelijk dat aan de merknaam "H" geen waarde kon worden toegekend. Ook was toen duidelijk dat E bv en G bv geen inkomsten zouden genereren. Omdat duidelijk was dat E bv en G bv niet aan hun terugbetalingsverplichtingen zouden voldoen, kwalificeren de verstrekte leningen fiscaalrechtelijk niet als een lening en vallen ze dan ook niet onder de tbs-regeling. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Amsterdam oordeelt dat op het moment dat belanghebbende in 2000 een lening aan E bv verstrekte het hem reeds aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de lening niet zou worden terugbetaald. Volgens het hof hebben deze gelden daardoor het vermogen van belanghebbende blijvend verlaten, zodat er sprake is van een bodemloze putlening. Dit leidt er volgens het hof toe dat er sprake is van informeel kapitaal. Het hof acht daarbij onder andere de slechte financiële situatie van G bv van belang. Verder wijst het hof er nog op dat in de leningsovereenkomsten expliciet is vermeld dat er sprake is van verliesfinanciering. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.