De Hoge Raad oordeelt dat het hof voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het voorzettingsvereiste aansluiting mag zoeken bij het leerstuk van ‘voortgezet ondernemerschap’. De BOR volgt voor het voortzettingsvereiste bij lichamen het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001.
D bv, een kleindochter van B Holding bv, exploiteert een benzinestation. Op 24 december 2014 schenkt Q de aandelen B Holding bv aan zijn zoon, belanghebbende, X. Ten aanzien van deze schenking verzoekt X om toepassing van de voorwaardelijke vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling van art. 35b SW 1956. De inspecteur honoreert dit verzoek. Met ingang van 1 november 2015 verhuurt D bv het benzineservicestation aan een derde. De inspecteur legt vervolgens een navorderingsaanslag schenkbelasting aan X op, omdat door de verhuur niet langer aan het voortzettingsvereiste wordt voldaan. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat bij de verhuur van de onderneming nog steeds aan het voorzettingsvereiste van de BOR wordt voldaan. Het hof acht daarbij van belang dat geen overdracht van de onderneming, of een deel ervan, aan de huurder heeft plaatsgevonden en dat sprake is van ‘voortgezet ondernemerschap’. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan het voorzettingsvereiste aansluiting mag zoeken bij het leerstuk van ‘voortgezet ondernemerschap’. De BOR volgt voor het voortzettingsvereiste bij lichamen het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001. Slechts in bepaalde situaties, die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd, geldt een uitzondering. Daarvan is bij X geen sprake. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.
Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Carrousel: Carrousel