De aandelen van belanghebbende (X bv) zijn sinds medio 2002 in handen van J bv en het Duitse G. G is de belangrijkste leverancier van belanghebbende. In 2005 sluiten Z bv, een dochtermaatschappij van belanghebbende, J bv (een zustermaatschappij van Z bv) en G een overeenkomst. Hierbij wordt overeengekomen dat J bv de aandelen in belanghebbende van G terugkoopt en dat Z bv goederen van G kan kopen tegen korting. Eind 2006 vindt er een juridische fusie plaats waarbij onder andere Z bv in belanghebbende opgaat. In haar Vpb-aangifte voor het jaar 2006 brengt belanghebbende een bedrag ten laste van haar resultaat in verband met de ontvangen kortingen. Volgens belanghebbende bestaat er namelijk een causaal verband tussen de terugkoop van de aandelen en de kortingsregeling, waardoor het opgeofferde bedrag voor de deelneming in Z bv moet worden verminderd en de inkoopwaarde van de van G gekochte producten met hetzelfde bedrag moet worden verhoogd.
Volgens Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij het voordeel dat zij met de kortingsregeling behaald heeft, heeft genoten uit hoofde van de (mede)aandeelhoudersrelatie met G. De rechtbank overweegt hierbij dat er alleen dan sprake van een aftrekpost kan zijn als het voordeel dat aan belanghebbende is toegekomen louter voortvloeit uit haar aandeelhoudersrelatie met J bv of G en belanghebbende die voordelen niet zou hebben behaald zonder die relatie. De verwijzing door belanghebbende naar de overeenkomst is hiertoe volgens de rechtbank namelijk onvoldoende. Gelet op deze overeenkomst en de in de kortingsregeling opgenomen bepalingen, stelt de rechtbank vast dat de korting in de leveranciersverhouding ligt en dus een zakelijke grond had. Het gelijk is aan de inspecteur.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Arnhem