E nv houdt ter belegging panden aan met een waarde van € 22,3 mln. In 2018 levert gemeente G een derde van de aandelen in E nv voor € 895.000 aan belanghebbende, X bv. Hierbij wordt een anti-speculatiebeding overeengekomen. X bv doet aangifte naar een heffingsgrondslag van € 7,4 mln (een derde van € 22,3 mln). In geschil is hoe rekening moet worden gehouden met het anti-speculatiebeding (een verkoopregulerend beding in de zin van art. 9 lid 5 WBR). De inspecteur stelt dat bij de verkrijging van de aandelen in een OZR art. 9 lid 5 WBR niet van toepassing is. X bv is het daar niet mee eens en stelt dat de heffingsgrondslag moet worden bepaald op de koopprijs van € 895.000. Hof Amsterdam oordeelt dat art. 9 lid 5 WBR niet van toepassing is. Het anti-speculatiebeding is volgens het hof namelijk helemaal geen verkoopregulerend beding. Het beding is een in de tijd beperkte earn-out regeling. X bv en de staatssecretaris gaan in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het strookt met doel, strekking en systeem van de wet om art. 9 lid 5 WBR zo uit te leggen dat ook bij de verkrijging van OZR-aandelen rekening wordt gehouden met waardedrukkende verkoopregulerende bedingen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ook temporeel beperkte ‘winstdelingsregelingen’ zonder ketens naar volgende verkrijgers verkoopregulerend kunnen zijn. Volgens de A-G moet, omdat een ‘tegenprestatie’ voor de onderliggende onroerende zaken ontbreekt, worden aangesloten bij de waarde van de onroerende zaken van E nv. Het is dan aan X bv, die zich beroept op een belastingverminderende omstandigheid, om aannemelijk te maken dat die waarde te hoog is als gevolg van de waardedrukkende werking van het anti-speculatiebeding. Daarin slaagt zij niet. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep van X bv ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)