X bv is werkzaam in de autobranche en stelt mede voor privé-doeleinden aan haar directeur-grootaandeelhouder een personenauto van het merk Volvo ter beschikking. De datum van eerste toelating van de auto tot het verkeer (in het buitenland) is 12 september 2006. In maart 2007 is de auto ingevoerd en is hiertoe bpm-aangifte gedaan. In 2007 en 2008 is de bijtelling privégebruik door X bv berekend aan de hand van de invoerwaarde ad € 41.653. De inspecteur stelt echter dat moet worden uitgegaan van € 55.155, zijnde de oorspronkelijke consumentenprijs volgens de douane. In geschil is de lb/pvv-naheffingsaanslag en in het bijzonder om welk model Volvo het precies gaat. Op basis van de typespecificatie op de aankoopfactuur zou het gaan om model B.
Rechtbank Breda oordeelt echter dat het achterhalen van het model aan de hand van het chassisnummer het meest betrouwbaar is. Een Volvo-dealer heeft aan de hand van het chassisnummer vastgesteld dat het model C is met een catalogusprijs van € 54.465. De kosten voor het rijklaar maken, kentekenkosten en de verwijderingsbijdrage moeten buiten aanmerking blijven. De naheffingsaanslag is dus in zoverre te hoog. Met betrekking tot de vergrijpboete van 25% wordt overwogen dat X bv ten onrechte heeft aangenomen dat de werkelijke waarde op het moment van invoer niet alleen bepalend is voor de bpm maar ook voor het loon ter zake van privégebruik. In dit verband kan X bv geen grove schuld worden verweten. Het was voor haar namelijk de eerste keer dat zij een ingevoerde auto kocht.