X woont in Nederland en exploiteert een binnenvaartonderneming die in Duitsland is ingeschreven in het handelsregister. Het schip is in Duitsland geregistreerd en heeft een Duitse thuishaven. Het kantooradres van de onderneming is een woning in Duitsland die X in eigendom heeft en deels wordt verhuurd. Volgens de Duitse Rijnvaartverklaring is de zetel van de onderneming aldaar gevestigd. Volgens de inspecteur blijkt uit rekening- en creditcardafschriften dat X in de betreffende jaren meestal in Nederland verblijft en slechts zeer zelden in Duitsland. In geschil is of Nederland in 2016 en 2017 het heffingsrecht heeft over de winst en of de Rijnvarendenovereenkomst de inspecteur beperkt in zijn recht om PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw te heffen.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij de belangrijke ondernemersbeslissingen in Duitsland neemt. De werkelijke leiding bevindt zich dus in Nederland. Het is weliswaar zeer onwenselijk dat hierdoor dubbele belastingheffing blijft bestaan, omdat ook Duitsland heffingsrecht claimt, maar dat staat los van de onderhavige beslissing. De beslissing ten aanzien van de werkelijke leiding werkt ook door naar de premieplicht. De Duitse Rijnvaartverklaring is namelijk niet maatgevend voor de vaststelling van de zetel van een onderneming. De beroepen van X zijn ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X een immateriële schadevergoeding van € 3000.
Wetingang:
Verordening (EG) Nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels artikel 16
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid, Inkomstenbelasting
Editie: 8 december
Informatiesoort: VN Vandaag