Aan de heer X zijn diverse navorderingsaanslagen, alsmede verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) van 100% opgelegd vanwege een banktegoed op 31 januari 1994 bij KB Lux in Luxemburg. Volgens Hof 's-Gravenhage zijn de schattingen van de inspecteur redelijk, ondanks de gelijktijdige toepassing van de 95%-norm en de factor 1,5. De boetes kunnen worden verlaagd tot 90%, omdat X uiteindelijk heeft erkend rekeninghouder bij KB-Lux te zijn en ook gegevens daartoe heeft verstrekt. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn resteren na matiging met 20% uiteindelijke boetes van 72%. De zaak is behandeld op de zitting van 30 september 2011 en het onderzoek is toen gesloten. Er is pas op 3 februari 2012 uitspraak gedaan. Bij brief van 5 januari 2012 vraagt X vergeefs om heropening van het onderzoek ten einde een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn te kunnen claimen. X gaat in cassatie. De Hoge Raad (12 april 2013, nr. 12/01591, V-N 2013/19.29.1) oordeelt dat het hof zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de inconsistentie in de schatting die ontstaat door toepassing van zowel de 95%-norm als de factor 1,5. Voorts heeft het hof zich niet uitgelaten over de vraag of de boetes gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen zijn. X kon tot het tijdstip waarop het hof uitspraak heeft gedaan om heropening van het onderzoek verzoeken, omdat het hof de wettelijke termijn van zes weken voor het doen van uitspraak niet in acht heeft genomen en de redelijke termijn verder is overschreden dan ten tijde van de zitting kon worden voorzien. Dit verzoek hoefde niet beperkt te blijven tot immateriële schade die het gevolg is van het tijdsverloop na de zitting. Het beroep van X is deels gegrond. Volgt verwijzing. De inspecteur concludeert thans tot vermindering van de aanslagen, waarbij de factor 1,5 is geëlimineerd en met gebruikmaking van de gegevens die X uiteindelijk zelf aan Hof 's-Gravenhage heeft verstrekt. Hof Amsterdam oordeelt dat de boetes van 90% op zichzelf passend en geboden zijn. De (herberekende) aanslagen zijn namelijk gebaseerd op de gegevens die X uiteindelijk zelf heeft verstrekt. Aldus is voldoende tegemoet gekomen aan de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is bepaald, in het bijzonder omdat de berekening van de verschuldigde belasting is gebaseerd op de hoogste inkomens- en vermogenscorrecties binnen een vergelijkingsgroep. De boetes worden nog wel gematigd met 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en komen dus uit op 72%. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding wordt overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn bij Hof 's-Gravenhage – afgerond naar boven – tien halve jaren is, zodat de vergoeding wordt vastgesteld op € 5.000 (10 x € 500). De beroepen van X zijn deels gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet bestuursrecht 8:66
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e