X doet in 2014 BPM-aangifte voor diverse auto’s met schade. In totaal is hiervoor € 2346 aan BPM voldaan. Volgens de inspecteur moet de schade worden vastgesteld op basis van de concrete herstelnota’s en urenverantwoordingen. In geschil is de naheffingsaanslag van € 9779 en de 10% verzuimboete. Rechtbank Gelderland verlaagt de aanslag tot € 4355 door de waardeverminderingen op 72% van de herstelkosten te stellen en de handelsinkoopwaarden voor het overige in goede justitie vast te stellen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het vanaf 2015 geldende bewijsvermoeden van 72% ook voor 2014 bruikbaar. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof de kosten van het herstel van (onder)delen van de auto’s met louter beschadigingen door normaal gebruik kennelijk en terecht heeft geëlimineerd uit de door de taxateur gecalculeerde herstelkosten. Het waardedrukkende effect van beschadigingen door normaal gebruik is namelijk al verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig zoals die in de koerslijst is vermeld. Van de resterende herstelkosten is vervolgens het waardeverminderende effect door het hof terecht geschat op 72%. Per saldo wordt hierdoor de werkelijke waarde van de betreffende auto's zo veel mogelijk benaderd. Het beroep van X is ongegrond. In cassatie is de redelijke termijn overschreden, maar dit heeft voor de boete geen gevolgen. De boete is minder dan € 1000, zodat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Ook leidt de overschrijding niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat X daar niet om heeft verzocht.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad