X adviseert op het gebied van ontwikkeling, realisatie, financiering en exploitatie van zorgvastgoed. Verder koopt en verkoopt X onroerende zaken. In het kader van een van de projecten sluit X een overeenkomst tot vestiging van een recht van erfpacht en een recht van opstal met de gemeente Capelle aan den IJssel. De opstallen bestaan uit een hoeve, die zal worden gerenoveerd, en een wagenschuur, die zal worden gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw. Eind 2013 sluit X een overeenkomst met een derde met betrekking tot de overdracht van het project. X brengt de aan haar in rekening gebrachte btw volledig in aftrek. Het project wordt uiteindelijk niet gerealiseerd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X. Volgens de inspecteur is namelijk, in verband met de voorgenomen (vrijgestelde) overdrachten van het recht van erfpacht en het recht van opstal van de hoeve, slechts 45% van de in rekening gebrachte btw aftrekbaar. Uit de administratie van X blijkt namelijk dat 55% van de verwachte verbouwingskosten is toegerekend aan de hoeve.
Rechtbank Gelderland stelt vast dat was overeengekomen dat de vergoeding voor de werkzaamheden van X zou worden verdisconteerd in de stichtingskosten, en dus in de vergoedingen voor de leveringen, van de wagenschuur en de hoeve. De aan X verrichte leveringen en verleende diensten zijn dan bestemd voor deze leveringen, en niet voor advisering bij de ontwikkeling van het project. De rechtbank is het dan ook eens met de inspecteur dat niet alle btw aftrekbaar is. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15