Belanghebbende, X bv, verkoopt eind 2009 een Mercedes aan het Belgische A BVBA. B, de directeur van A BVBA, haalt de auto bij X bv op. X bv brengt geen btw aan A BVBA in rekening in verband met de verkoop van de auto. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X bv. Volgens de inspecteur heeft X bv namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de auto naar België is vervoerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 19 november 2013, 13/00096, V-N vandaag 2013/2910) oordeelt dat X bv ten onrechte het btw-nihiltarief heeft toegepast op de levering van de Mercedes. Volgens het hof heeft X bv namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de auto naar een andere lidstaat is vervoerd en (dus) evenmin dat de auto ten gevolge daarvan Nederland fysiek heeft verlaten. De enkele verklaring van B dat hij de auto naar België heeft vervoerd, is volgens het hof onvoldoende. De naheffingsaanslag blijft in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 Tab II-A art. 6
Wet op de omzetbelasting 1968 9