De activiteiten van fiscale eenheid X bestaan uit de exploitatie van horecabedrijven, waaronder vijf coffeeshops, een hotel, een bar en een café, en de verkoop van kleding en souvenirs in onder meer twee winkels en via internet. In de coffeeshops worden softdrugs verkocht. De opbrengst van de softdrugs vormt ongeveer 70% van de totale omzet van de coffeeshops en ongeveer 30% van de totale omzet van X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat X te veel BTW-voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Volgens de inspecteur moet op de algemene kosten de pre-pro-ratamethode worden toegepast, uitgaande van de omzet van de gehele fiscale eenheid. Ten aanzien van de beveiligingskosten oordeelt de inspecteur dat deze kosten volledig aan de verkoop van softdrugs moeten worden toegerekend.
Hof Amsterdam (V-N 2020/50.1.5) oordeelt dat de beveiligingskosten tot de algemene kosten behoren. Volgens het hof is het namelijk aannemelijk dat de beveiligingskosten zowel betrekking hebben op de activiteiten met betrekking tot de softdrugs als op de activiteiten met betrekking tot de reguliere horeca. Algemeen bekend is immers dat ook in de reguliere horeca in het centrum van Amsterdam gebruik wordt gemaakt van beveiligers. Het is niet goed denkbaar dat de beveiligers zich uitsluitend zullen richten op kopers en gebruikers van softdrugs, maar bij incidenten in de coffeeshops ingrijpen en dan geen onderscheid maken tussen softdrugs-klanten en andere klanten. Ten aanzien van de pre-pro-ratamethode oordeelt het hof dat de inspecteur deze correct heeft toegepast. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15