Advocaat-generaal Ettema concludeert dat het hof terecht van het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016 is uitgegaan en van belang heeft geacht of het beleggingsrisico dat de deelnemers van X lopen vergelijkbaar is met het beleggingsrisico dat deelnemers van een icbe lopen.
Belanghebbende, stichting X, is een bedrijfstakpensioenfonds en neemt deel in een fonds voor gemene rekening (A). Sinds 1 januari 2010 is X de enige participant in A. X en A nemen onder andere diensten als ‘fiduciair vermogensbeheer’ af van buitenlandse leveranciers. Volgens X en A moeten deze, verlegde, diensten worden aangemerkt als beheer van door een beleggingsfonds ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen. Voor deze diensten geldt dan een BTW-vrijstelling. De inspecteur is het hier niet mee eens. Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam oordelen, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016 (15/00148, ECLI:NL:HR:2016:2786, V-N 2016/67.18), dat de vrijstelling voor icbe’s niet van toepassing is op bedrijfstakpensioenfonds X, omdat niet wordt voldaan aan de vereisten die het HvJ EU stelt aan de toepassing van de vrijstelling. Het beleggingsrisico wordt namelijk niet gedragen door de leden van het pensioenfonds.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat het hof terecht van het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016 is uitgegaan en van belang heeft geacht of het beleggingsrisico dat de deelnemers van X lopen vergelijkbaar is met het beleggingsrisico dat deelnemers van een icbe lopen. Dit is volgens de A-G ook in overeenstemming met het Stichting BPL Pensioen e.a.-arrest van het Hof van Justitie EU (5 september 2024, C-639/22, V-N 2024/39.15). Het tweede punt dat de A-G behandelt is de vraag of een collectieve defined contribution-regeling (CDC-regeling) op grond van een uitkeringsovereenkomst vergelijkbaar is met een individuele defined contribution-regeling (IDC-regeling) op basis van een premieovereenkomst vanuit het oogpunt van de juridische en financiële situatie van de deelnemer. Volgens de A-G is dat niet het geval. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep in cassatie van X ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Instantie: Hoge Raad (Parket)
Rubriek: Omzetbelasting, Vennootschapsbelasting
Editie: 30 april
Informatiesoort: VN Vandaag