De Hoge Raad komt terug op zijn oordeel dat de belastingrechter bevoegd is ten aanzien van een afwijzende beslissing op een verzoek om uitstel van betaling te verlenen. Volgens de Hoge Raad is de burgerlijke rechter namelijk bevoegd in dit soort zaken.

De inspecteur legt een IB-aanslag 2012 van € 4178 op aan X. Hierbij zijn onder meer de bij de voorlopige aanslag verleende arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting gecorrigeerd. X verzoekt om kwijtschelding van de aanslag. Rechtbank Den Haag oordeelt dat hetgeen X aanvoert niet kan leiden tot kwijtschelding van de aanslag. De rechtbank overweegt daarbij dat zij niet bevoegd is om te beslissen op een verzoek tot kwijtschelding, en dat X daartoe een verzoek bij de ontvanger moet indienen.

Ook wijst de rechtbank er nog op dat tegen een afwijzing beroep openstaat bij de directeur van de Belastingdienst, en dat tegen een ongegrondverklaring van het beroep een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Hof Den Haag bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelt dat de burgerlijke rechter bevoegd is ten aanzien van een afwijzende beslissing op een kwijtscheldingsverzoek. De Hoge Raad bevestigt dan ook de uitspraak van het hof. Vervolgens merkt de Hoge Raad nog op dat dit ook geldt voor beslissingen op een verzoek tot het verlenen van uitstel van betaling. De Hoge Raad komt hiermee terug op zijn arrest van 12 augustus 2016, nr. 15/01496 (BNB 2016/220).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 26

Invorderingswet 1990 25

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering

Instantie: Hoge Raad

Editie: 5 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen