Aan X is wegens het niet indienen van de aangifte IB/PVV 2011 een verzuimboete van € 984 opgelegd. Deze boete bedroeg 20% van het toen geldende wettelijke maximum van € 4920, omdat sprake was van een tweede aangifteverzuim (§ 21 lid 6a BBBB 2011). Hof ’s-Hertogenbosch matigt de boete wegens de financiële omstandigheden van X tot € 492.
Advocaat-generaal Koopman bespreekt in een conclusie de motiveringseisen die gelden bij de verwerping van een strafmaatverweer in boetezaken. X deed een beroep op verzachtende omstandigheden, zoals detentie, persoonlijke overbelasting en medische klachten. Het hof is hier in zijn oordeel over de hoogte van de boete niet uitdrukkelijk op ingegaan. De A-G zoekt inspiratie bij de rechtspraak van de Hoge Raad in strafzaken waaruit volgt dat de rechter alleen tot een nadere motivering verplicht is wanneer wordt afgeweken van een zogeheten uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Daarvan is slechts sprake indien het standpunt voldoende concreet is, met argumenten is onderbouwd en tot een duidelijke conclusie leidt. Algemene verwijzingen naar persoonlijke omstandigheden zijn daarvoor onvoldoende. De A-G acht het betoog van X te vaag om als zodanig te gelden en acht het oordeel van het hof op dit punt niet onbegrijpelijk. Het cassatieberoep is volgens de A-G echter wel gegrond, omdat het hof heeft miskend dat het BBBB na 2011 is gewijzigd. Ook bij een tweede verzuim bedraagt de boete sindsdien in beginsel maximaal 7% van het boetemaximum, oftewel € 344. X kan van deze gunstigere regeling profiteren. Verdere matiging wegens financiële omstandigheden acht de A-G niet aangewezen.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27H
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67A
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 16 december
Informatiesoort: VN Vandaag