De heer X (belanghebbende) is belastingadviseur en houdt alle aandelen in A Holding bv. Deze bv is de moedermaatschappij van B Fiscaal bv en vormt samen met haar een fiscale eenheid voor de VPB. X is reeds enkele jaren als adviseur verbonden aan C nv en krijgt in juli 2006 de status van partner. C nv behoort tot een fiscale eenheid voor de VPB met D Holding bv als moeder. X houdt middellijk één aandeel in D Holding bv. In september 2006 sluiten Holding D bv en B Fiscaal bv een (partner)aansluitingsovereenkomst. Op grond hiervan is B Fiscaal bv verplicht een achtergestelde lening aan C nv te verstrekken. X leent het geld van een bank en verstrekt dit in privé rechtstreeks aan C nv. In geschil is of de lening in box 1 valt (standpunt inspecteur) of in box 3 (standpunt X). Rechtbank Haarlem oordeelt dat art. 3.92-1-b Wet IB 2001 niet van toepassing is. Aan X kan echter wel het leerstuk van de wetsontduiking worden tegengeworpen. Buiten het fiscale motief is er namelijk geen zakelijke reden voor. Het door X beoogde fiscale voordeel is dat het positieve verschil tussen de van C nv ontvangen rente en de aan de bank betaalde rente niet in box 1 valt. Hof Amsterdam oordeelt dat het feitelijke samenwerkingsverband van de circa 250 partners, hun bv's, Holding D bv en haar (klein)dochters een samenwerkingsverband is waarop het tbs-regime toch van toepassing is. De lening is aan te merken als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan een samenwerkingsverband in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. De juridische constructie is niet van belang. De lening valt in box 1. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de visie van het hof omtrent het begrip samenwerkingsverband niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het maakt niet uit dat de participatie van X slechts 0,4 % beloopt. De wetgever heeft met de ruime bewoordingen van art. 3.92 –1-b beoogd die situaties te treffen waarbij de belastingplichtige de mogelijkheid heeft om door middel van de keuze in de wijze van aanwending van vermogensbestanddelen ten behoeve van de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft - of het verband waarvan deze deel uitmaakt - boxarbitrage te realiseren. In het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de door X met D Holding bv gesloten aansluitingsovereenkomst, is het oordeel ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De A-G concludeert tot ongegrondbevinding van het beroep van X.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 23 augustus