Mevrouw X woont in België en geeft in haar ib/pvv-aangifte over 2004 in Nederland gelegen onroerende zaken aan als overige bezittingen in box 3. X kiest met haar inwonende zoon voor fiscaal partnerschap en opteert niet voor Nederlandse binnenlandse belastingplicht. X verzoekt wel om toepassing van het heffingvrij vermogen ad € 38.504. X verstrekt echter geen gegevens met betrekking tot haar totale inkomen. Volgens de inspecteur is daarom de pro rata methode van art. 26 Verdrag NL-België niet van toepassing. Bij de pro rata methode wordt het heffingvrij vermogen toegekend aan de hand van het verzamelinkomen en het aan Nederland toe te rekenen deel. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X een beroep kan doen op de pro rata methode, dan wel - indien zij aannemelijk maakt dat haar situatie vergelijkbaar is met die van een ingezetene - beroep doen op het EG recht (het 90%-criterium). X moet in dat verband haar wereld(gezins)inkomen naar Nederlandse maatstaven aangeven, omdat anders niet vastgesteld kan worden welk deel uit Nederlands inkomen bestaat. Het is niet voldoende dat X in de beroepsfase inmiddels wel een kopie van haar Belgische belastingaangifte heeft verstrekt. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat Nederland slechts gehouden is het volledige heffingvrije vermogen aan X hoeft toe te kennen als X ten minste 90% van haar inkomen in Nederland verwerft. Het heffingvrije vermogen beïnvloedt namelijk als een tegemoetkoming de persoonlijke fiscale draagkracht van belastingplichtigen. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid of X hieraan voldoet. Gelet op de HvJ EU zaak De Groot is Nederland dan vrij om het heffingvrije vermogen slechts pro rata toe te kennen. De pro rata methode is op zich ook niet in strijd met het EU-recht. De A-G concludeert tot verwerping.