A-G IJzerman overweegt dat het mogelijk is dat na vernietiging van een waardebeschikking wegens een foutieve objectafbakening in de nieuwe waardebeschikking een extra aanhorigheid begrepen is.

X is eigenaar van twee woningen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. X maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen en OZB-aanslagen voor de woningen over 2005 en 2006. In de uitspraak op bezwaar vernietigt de gemeente de WOZ-beschikkingen wegens een onjuiste objectafbakening. Op 8 maart 2007 oordeelt Rechtbank Arnhem dat deze vernietiging terecht is. Hierna, op 31 augustus 2007, legt de gemeente X nieuwe aanslagen en WOZ-beschikkingen op voor het nieuw (als samenstel) afgebakende object. X stelt tegen deze beschikkingen beroep en hoger beroep in, maar tevergeefs. Hierna stelt X cassatieberoep in. X klaagt er over dat de herziene waardebeschikking een aanhorigheid bevat die niet in de originele waardebeschikkingen was betrokken.

Advocaat-Generaal IJzerman overweegt dat het mogelijk is dat na vernietiging van een waardebeschikking wegens een foutieve objectafbakening in de nieuwe waardebeschikking een extra aanhorigheid begrepen is. In de nieuwe beschikking wordt het object namelijk voor de eerste maal correct afgebakend. Dit betekent dat in de nieuwe beschikking noodzakelijkerwijs meer of minder gebouwde eigendommen zijn begrepen dan in de vernietigde beschikking, waarin immers te veel of te weinig eigendommen begrepen waren. Verder overweegt de A-G dat rechtbank en hof terecht op basis van het Schipholarrest hebben geoordeeld dat op de vervangende waardebeschikkingen de algemene aanslagtermijn van drie jaren (art. 11 lid 3 AWR) van toepassing is en niet de termijn van acht weken van art. 18a lid 2 AWR. De A-G merkt op dat uit het Schipholarrest blijkt dat na vernietiging van een waardebeschikking wegens onjuiste objectafbakening, de heffingsambtenaar voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking kan geven. Tevens kunnen binnen de driejaarstermijn van artikel 11 lid 3 van de AWR 'ter zake van het juist afgebakende object nieuwe aanslagen in de onroerendezaakbelastingen worden opgelegd'. Ten slotte oordeelt de A-G dat de gemeente de (verwerende) procesbevoegdheid op de juiste wijze heeft overgedragen aan de directeur van een gemeenschappelijke regeling. De A-G betwijfelt of dit ook het geval is voor de bevoegdheid om cassatieberoep in te stellen en in cassatie verweer te voeren. Zo niet, dan kan de Hoge Raad geen acht slaan op het verweerschrift dat de directeur van de gemeenschappelijke regeling heeft ingediend. Deze bevoegdheidskwestie had echter grotere gevolgen kunnen hebben indien de directeur zelf cassatie had ingesteld, zo besluit de A-G.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

10

Gerelateerde artikelen