Belanghebbende, X nv, neemt in 1997 een belang in het Australische A Ltd. In 1997 verstrekken de aandeelhouders in A Ltd. shareholder loans naar rato van het aandelenbezit. X nv rekent de op de shareholder loans ontvangen vergoeding als rentebate tot de belastbare winst. In 2004 vindt een financiële herstructurering plaats waarbij onder andere de shareholder loans worden afgelost en redeemable preference shares (RPS) worden uitgegeven aan de aandeelhouders van A Ltd. naar rato van het aandelenbezit. In haar VPB-aangifte 2004 merkt X nv de op de RPS ontvangen bate aan als deelnemingsdividend. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van een belastbare financieringsbate (rente), omdat de RPS fiscaal als een geldlening moeten worden gekwalificeerd. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de RPS een lening vormen. Het gelijk is aan de inspecteur. Hof Amsterdam oordeelt dat de RPS zijn aan te merken als ‘aandelen' in de zin van art. 13 lid 2 onderdeel a Wet VPB 1969. Het hof overweegt daarbij dat de shares in voldoende mate vergelijkbaar zijn met cumulatief preferente aandelen zoals die (ook) door Nederlandse naamloze en besloten vennootschappen plegen te worden uitgegeven. Het hof stelt vervolgens vast dat het bezit van de RPS voor X nv behoort tot de ‘deelneming' die zij in A Ltd. heeft, en dat het op de RPS ontvangen dividend behoort tot de ‘voordelen uit hoofde van een deelneming' in de zin van art 13 lid 1 Wet VPB. Het gelijk is aan X nv.
De Hoge Raad oordeelt dat in een geval waarin de geldverstrekking naar civielrechtelijke maatstaven beoordeeld als een verstrekking van aandelenkapitaal geldt, ook voor de toepassing van art. 13 Wet VPB 1969 daarvan moet worden uitgegaan. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 7 februari 2014, nr. 12/04640. In casu is er sprake van een verstrekking van aandelenkapitaal. Verder acht de Hoge Raad niet van belang dat het door A Ltd. betaalde dividend bij haar op grond van Australisch fiscaal recht aftrekbaar is van de winst. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat de toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet afhankelijk is van het al dan niet aftrekbaar zijn van de winst van de desbetreffende vergoeding bij de (in het buitenland gevestigde) deelneming. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13