Advocaat-generaal Koopman is het niet eens met X dat de open norm van het woonplaatsbegrip van art. 4 AWR aan herijking toe is. Volgens de A-G kan dankzij de flexibiliteit van deze open norm recht worden gedaan aan de werkelijke situatie waarin een belastingplichtige verkeert.

X werkt sinds 2012 als bestuurder voor A NV. Daarnaast heeft X een arbeidsovereenkomst met Q, een dochtervennootschap van A NV, voor zijn werkzaamheden als CFO van het A-concern. Aan X zijn Restricted Stock Units toegekend. Medio 2012 wordt X benoemd als lid van de Raad van Bestuur, in het kader van een overeenkomst van opdracht, en huurt hij een appartement in het Monaco. In verband met de verplaatsing van het hoofdkantoor naar Nederland, verhuist X op 18 april 2016 naar Nederland. X is van mening dat hij pas vanaf 18 april 2016 inwoner van Nederland is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X in 2016 niet het gehele jaar als inwoner van Nederland is aan te merken. Voor zijn verhuizing naar Nederland werkte en woonde X namelijk in de buitenlandse vestigingsplaats van A NV. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X in 2016 naar nationaal recht in Nederland woont. Volgens het hof heeft X in de periode voor zijn verhuizing naar Nederland, van 1 januari - 17 april, namelijk al een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. X gaat in cassatie en stelt onder andere dat de open norm van art. 4 AWR aan herijking toe is.

Advocaat-generaal Koopman is het niet eens met X dat de open norm van het woonplaatsbegrip van art. 4 AWR aan herijking toe is. Volgens de A-G kan dankzij de flexibiliteit van deze open norm recht worden gedaan aan de werkelijke situatie waarin een belastingplichtige verkeert. Dat toepassing van art. 4 AWR in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een ‘dubbele woonplaats’, en dubbele belastingheffing, vormt volgens de A-G geen aanleiding voor de door X bepleite herijking. Over het algemeen zal dan namelijk de tiebreaker die in belastingverdragen pleegt te staan soelaas bieden. Ook de motiveringsklachten die X aanvoert over de toepassing van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel treffen volgens de A-G geen doel. De A-G adviseert de Hoge Raad om de zaak af te doen met art. 81 Wet RO.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Instantie: Hoge Raad (Parket)

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 12 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen