Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat X niet aannemelijk maakt dat de waarde in het economische verkeer van de rekening-courantvorderingen op 31 december 2012 lager was dan de fiscale boekwaarde ervan. X verstrekt namelijk alleen overzichten van het verloop van de vorderingen en niet van de fiscale boekwaarde of de werkelijke waarde. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X houdt de aandelen in D bv die de aandelen in E bv houdt in. E bv houdt de aandelen in diverse groepsmaatschappijen, waaronder F bv. De groepsvennootschappen leenden gelden van X en leenden dat door aan F bv. X heeft in 2012 een vordering van € 4,7 mln. op de groepsvennootschappen. Eind 2012 worden de schulden geherstructureerd. Enerzijds worden de rekening-courantvorderingen van X op de andere groepsvennootschappen afgeboekt en anderzijds worden voor dezelfde bedragen vorderingen op F bv in rekening-courant geboekt. X krijgt daardoor ultimo 2012 een vordering van € 580.000 op F bv. In zijn IB-aangifte 2012 waardeert X de vordering op F bv af naar nihil. F bv failleert in 2013. De inspecteur accepteert de afwaardering niet, omdat in zijn ogen sprake is van een onzakelijke lening. Hof Den Haag oordeelt dat sprake is van debiteursvervanging, omdat F bv door herstructurering geen schuldenaar meer is van vennootschappen van de D-groep, maar van X. Hierbij heeft X onzakelijk gehandeld en een debiteurenrisico aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam (V-N 2022/9.1.2) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de waarde in het economische verkeer van de rekening-courantvorderingen op 31 december 2012 – het tijdstip van aflossing door de andere groepsvennootschappen – lager was dan de fiscale boekwaarde ervan. X verstrekt namelijk alleen overzichten van het verloop van de vorderingen en niet van de fiscale boekwaarde of de waarde in het economische verkeer. X heeft bij de aflossing van de leningen aan de groepsvennootschappen geen vermogensverlies geleden. Vervolgens is het hof van mening dat de op 31 december 2012 ‘omgezette’ nieuwe lening van X aan F bv onzakelijk is. F bv had in de jaren 2008-2011 alleen maar verlies geleden en het eigen vermogen bedroeg per 31 december 2011 € 729.211 negatief. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92